Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vliegen (Nederlands) in het Duits
vliegen:
-
vliegen (per vliegtuig reizen)
-
vliegen (zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen)
jagen; hetzen; sich beeilen; hasten; eilen; beeilen; wetzen; sputen-
sich beeilen werkwoord (beeile mich, beeilst dich, beeilt sich, beeilte sich, beeiltet euch, sich beeilt)
Conjugations for vliegen:
o.t.t.
- vlieg
- vliegt
- vliegt
- vliegen
- vliegen
- vliegen
o.v.t.
- vloog
- vloog
- vloog
- vlogen
- vlogen
- vlogen
v.t.t.
- heb gevlogen
- hebt gevlogen
- heeft gevlogen
- hebben gevlogen
- hebben gevlogen
- hebben gevlogen
v.v.t.
- had gevlogen
- had gevlogen
- had gevlogen
- hadden gevlogen
- hadden gevlogen
- hadden gevlogen
o.t.t.t.
- zal vliegen
- zult vliegen
- zal vliegen
- zullen vliegen
- zullen vliegen
- zullen vliegen
o.v.t.t.
- zou vliegen
- zou vliegen
- zou vliegen
- zouden vliegen
- zouden vliegen
- zouden vliegen
en verder
- ben gevlogen
- bent gevlogen
- is gevlogen
- zijn gevlogen
- zijn gevlogen
- zijn gevlogen
diversen
- vlieg!
- vliegt!
- gevlogen
- vliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vliegen:
Verwante woorden van "vliegen":
Antoniemen van "vliegen":
Verwante definities voor "vliegen":
vlieg:
Vertaal Matrix voor vlieg:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Fliege | vlieg |
Verwante woorden van "vlieg":
Computer vertaling door derden: