Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verzegelen:
-
Wiktionary:
- verzegelen → siegeln, versiegeln
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verzegelen (Nederlands) in het Duits
verzegelen:
-
verzegelen
versiegeln; abschliessen; isolieren; abdichten-
abschliessen werkwoord (schließe ab, schließst ab, schließt ab, schloß ab, schloßet ab, abgeschlossen)
-
verzegelen
Conjugations for verzegelen:
o.t.t.
- verzegel
- verzegelt
- verzegelt
- verzegelen
- verzegelen
- verzegelen
o.v.t.
- verzegelde
- verzegelde
- verzegelde
- verzegelden
- verzegelden
- verzegelden
v.t.t.
- heb verzegeld
- hebt verzegeld
- heeft verzegeld
- hebben verzegeld
- hebben verzegeld
- hebben verzegeld
v.v.t.
- had verzegeld
- had verzegeld
- had verzegeld
- hadden verzegeld
- hadden verzegeld
- hadden verzegeld
o.t.t.t.
- zal verzegelen
- zult verzegelen
- zal verzegelen
- zullen verzegelen
- zullen verzegelen
- zullen verzegelen
o.v.t.t.
- zou verzegelen
- zou verzegelen
- zou verzegelen
- zouden verzegelen
- zouden verzegelen
- zouden verzegelen
diversen
- verzegel!
- verzegelt!
- verzegeld
- verzegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verzegelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abdichten | verzegelen | afdichten; breeuwen; dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; gaten stoppen; isoleren; koudebestendig maken; sluiten; stoppen; toedoen; toetrekken |
abschliessen | verzegelen | afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichten; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; stoppen; toedoen; toetrekken; vergrendelen |
isolieren | verzegelen | afdichten; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; breeuwen; dichtdoen; dichten; dichtmaken; gaten stoppen; isoleren; koudebestendig maken; sluiten; toedoen; toetrekken |
versiegeln | verzegelen | tectyleren |
Wiktionary: verzegelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verzegelen | → siegeln; versiegeln | ↔ sceller — Marquer d’un sceau |