Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vervoer (Nederlands) in het Duits

vervoer:

vervoer [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vervoer (overbrenging; verplaatsing; afvoer; transport; verscheping)
    der Transport; die Verschiffung; die Versetzung; die Verladung; die Einschiffung

Vertaal Matrix voor vervoer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Einschiffung afvoer; overbrenging; transport; verplaatsing; verscheping; vervoer inladen; inlading; inscheping; verlading
Transport afvoer; overbrenging; transport; verplaatsing; verscheping; vervoer cessie; doorgifte; overdracht; transport; vrachtvervoer; wegtransport; wegvervoer
Verladung afvoer; overbrenging; transport; verplaatsing; verscheping; vervoer inladen; inlading; inscheping; verlading
Verschiffung afvoer; overbrenging; transport; verplaatsing; verscheping; vervoer inladen; verlading; verschepen
Versetzung afvoer; overbrenging; transport; verplaatsing; verscheping; vervoer overplaatsing; verlegging

Wiktionary: vervoer

vervoer
noun
  1. overbrenging van zaken van één plaats naar de andere
  2. middel waarmee overbrenging van zaken plaatsvindt

Cross Translation:
FromToVia
vervoer Transport transportaction de porter d’un lieu à un autre.

vervoeren:

vervoeren werkwoord (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)

  1. vervoeren (iets transporteren)
    transportieren; befördern; hinüberbringen; hinüberfahren
    • transportieren werkwoord (transportiere, transportierst, transportiert, transportierte, transportiertet, transportiert)
    • befördern werkwoord (befördere, beförderst, befördert, beförderte, befördertet, befördert)
    • hinüberbringen werkwoord (bringe hinüber, bringst hinüber, bringt hinüber, brachte hinüber, brachtet hinüber, hinübergebracht)
    • hinüberfahren werkwoord (fahre hinüber, fährst hinüber, fährt hinüber, fuhr hinüber, fuhrt hinüber, hinübergefahren)
  2. vervoeren (transporteren)
    transportieren; befördern; übertragen
    • transportieren werkwoord (transportiere, transportierst, transportiert, transportierte, transportiertet, transportiert)
    • befördern werkwoord (befördere, beförderst, befördert, beförderte, befördertet, befördert)
    • übertragen werkwoord (übertrage, überträgst, überträgt, übertrug, übertrugt, übertragen)
  3. vervoeren (in vervoering brengen)
    verführen; verleiten
    • verführen werkwoord (verführe, verführst, verführt, verführte, verführtet, verführt)
    • verleiten werkwoord (verleite, verleitest, verleitet, verleitete, verleitetet, verleitet)
  4. vervoeren (verplaatsen; disloqueren; verschuiven; )
    verschieben; verlegen; verstellen; verrücken; verschleppen
    • verschieben werkwoord (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)
    • verlegen werkwoord (verlege, verlegst, verlegt, verlegte, verlegtet, verlegt)
    • verstellen werkwoord (verstelle, verstellst, verstellt, verstellte, verstelltet, verstellend)
    • verrücken werkwoord (verrücke, verrückst, verrückt, verrückte, verrücktet, verrückt)
    • verschleppen werkwoord (verschleppe, verschleppst, verschleppt, verschleppte, verschlepptet, verschleppt)

Conjugations for vervoeren:

o.t.t.
  1. vervoer
  2. vervoert
  3. vervoert
  4. vervoeren
  5. vervoeren
  6. vervoeren
o.v.t.
  1. vervoerde
  2. vervoerde
  3. vervoerde
  4. vervoerden
  5. vervoerden
  6. vervoerden
v.t.t.
  1. heb vervoerd
  2. hebt vervoerd
  3. heeft vervoerd
  4. hebben vervoerd
  5. hebben vervoerd
  6. hebben vervoerd
v.v.t.
  1. had vervoerd
  2. had vervoerd
  3. had vervoerd
  4. hadden vervoerd
  5. hadden vervoerd
  6. hadden vervoerd
o.t.t.t.
  1. zal vervoeren
  2. zult vervoeren
  3. zal vervoeren
  4. zullen vervoeren
  5. zullen vervoeren
  6. zullen vervoeren
o.v.t.t.
  1. zou vervoeren
  2. zou vervoeren
  3. zou vervoeren
  4. zouden vervoeren
  5. zouden vervoeren
  6. zouden vervoeren
diversen
  1. vervoer!
  2. vervoert!
  3. vervoerd
  4. vervoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vervoeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befördern iets transporteren; transporteren; vervoeren avanceren; bevorderen; communiceren; helpen; overbrengen; promoten; promoveren
hinüberbringen iets transporteren; vervoeren communiceren; met een vaartuig overzetten; overbrengen; overvaren
hinüberfahren iets transporteren; vervoeren met een vaartuig overzetten; omverrijden; overheen rijden; overrijden; oversteken; overvaren
transportieren iets transporteren; transporteren; vervoeren communiceren; overbrengen
verführen in vervoering brengen; vervoeren aanlokken; beheksen; bekoren; betoveren; bevallen; blij maken; in verrukking brengen; lokken; meelokken; plezieren; verblijden; verheugd; verleiden; verlokken; verrukken; voortlokken; weglokken
verlegen disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten neerleggen; onderuit halen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; uitstellen; verplaatsen; verschuiven; vertragen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegmaken; zoek maken; zoekmaken
verleiten in vervoering brengen; vervoeren aanlokken; bekoren; bevallen; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
verrücken disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten iets verplaatsen; opschuiven; overplaatsen; plaats maken; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; verleggen; verplaatsen; verschuiven; verzetten; voor zich uitschuiven
verschieben disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten iets verplaatsen; opschorten; opschuiven; overplaatsen; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; uitstellen; verleggen; verplaatsen; verschuiven; vertragen; verzetten; voor zich uitschuiven
verschleppen disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten verslepen; wegmaken; zoek maken; zoekmaken
verstellen disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten barricaderen; iets verplaatsen; opschuiven; overplaatsen; plaats maken; standplaats veranderen; verleggen; verplaatsen; versperren; verzetten
übertragen transporteren; vervoeren delegeren; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; omhoogbrengen; overbrengen; overdragen; overplaatsen; overzenden; overzetten; rechtop zetten; rondbrieven; rondvertellen; standplaats veranderen; uitzenden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
übertragen broadcast-; figuurlijk; oneigenlijk; overdrachtelijk; zinnebeeldig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlegen bedeesd; beschroomd; bleu; geremd; ingehouden; kopschuw; schroomvallig; schuchter; schuw; timide; verlegen

Synoniemen voor "vervoeren":


Verwante definities voor "vervoeren":

  1. naar een andere plaats brengen1
    • de taxi vervoert de passagiers naar het station1

Wiktionary: vervoeren

vervoeren
verb
  1. personen of objecten naar een andere plek brengen
vervoeren
Cross Translation:
FromToVia
vervoeren betören; verführen beguile — charm, delight
vervoeren transportieren; befördern transport — carry or bear from one place to another
vervoeren befördern; übertragen; wiederbringen reporter — Traductions à trier suivant le sens
vervoeren befördern; übertragen transporterporter d’un lieu dans un autre.

Verwante vertalingen van vervoer