Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vernietigen (Nederlands) in het Duits

vernietigen:

vernietigen werkwoord (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)

  1. vernietigen (verwoesten; vernielen; ruineren; slopen; afbreken)
    vernichten; verwüsten; zerstören; abbrechen; demolieren; ruinieren; erledigen; verschrotten; abreißen; niederreißen; kaputtmachen; ausschalten; zehren; liquidieren; zerlegen; abtragen; zertrümmern; verheeren; abwracken; wegreißen; den Hals umdrehen; verderben; fertigmachen; umstossen; einstampfen
    • vernichten werkwoord (vernichte, vernichtest, vernichtet, vernichtete, vernichtetet, vernichtet)
    • verwüsten werkwoord (verwüste, verwüstest, verwüstet, verwüstete, verwüstetet, verwüstet)
    • zerstören werkwoord (zerstöre, zerstörst, zerstört, zerstörte, zerstörtet, zerstört)
    • abbrechen werkwoord (breche ab, brechst ab, brecht ab, brechte ab, brechtet ab, abgebrecht)
    • demolieren werkwoord (demoliere, demolierst, demoliert, demolierte, demoliertet, demoliert)
    • ruinieren werkwoord (ruiniere, ruinierst, ruiniert, ruinierte, ruiniertet, ruiniert)
    • erledigen werkwoord (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • verschrotten werkwoord (verschrotte, verschrottest, verschrottet, verschrottete, verschrottetet, verschrottet)
    • abreißen werkwoord (reiße ab, reißt ab, rißt ab, risset ab, abgerissen)
    • niederreißen werkwoord (reiße nieder, reißest nieder, reißt nieder, riß nieder, rißt nieder, niedergerissen)
    • kaputtmachen werkwoord (mache kaputt, machst kaputt, macht kaputt, machte kaputt, machtet kaputt, kaputtgemacht)
    • ausschalten werkwoord (schalte aus, schaltest aus, schaltet aus, schaltete aus, schaltetet aus, ausgeschaltet)
    • zehren werkwoord (zehre, zehrst, zehrt, zehrte, zehrtet, gezehrt)
    • liquidieren werkwoord (liquidiere, liquidierst, liquidiert, liquidierte, liquidiertet, liquidiert)
    • zerlegen werkwoord (zerlege, zerlegst, zerlegt, zerlegte, zerlegtet, zerlegt)
    • abtragen werkwoord (trage ab, trägst ab, trägt ab, trug ab, trugt ab, abgetragen)
    • zertrümmern werkwoord (zertrümmere, zertrümmerst, zertrümmert, zertrümmerte, zertrümmertet, zertrümmert)
    • verheeren werkwoord (verheere, verheerst, verheert, verheerte, verheertet, verheert)
    • abwracken werkwoord (wracke ab, wrackst ab, wrackt ab, wrackte ab, wracktet ab, abgewrackt)
    • wegreißen werkwoord
    • den Hals umdrehen werkwoord (drehe den Hals um, drehst den Hals um, dreht den Hals um, drehte den Hals um, drehtet den Hals um, den Hals umgedreht)
    • verderben werkwoord (verderbe, verdirbst, verdirbt, verdarb, verdarbt, verdorben)
    • fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
    • umstossen werkwoord (stosse um, stosst um, stosste um, stosstet um, umgestosst)
    • einstampfen werkwoord (stampfe ein, stampfst ein, stampft ein, stampfte ein, stampftet ein, eingestampft)
  2. vernietigen (tot schroot verwerken)
    verschrotten
    • verschrotten werkwoord (verschrotte, verschrottest, verschrottet, verschrottete, verschrottetet, verschrottet)
  3. vernietigen (teniet doen; opheffen; verijdelen; nullificeren; ondervangen)
    annullieren; aufheben; widerrufen
    • annullieren werkwoord
    • aufheben werkwoord (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
    • widerrufen werkwoord (widerrufe, widerrufst, widerruft, widerrief, widerrieft, widerrufen)
  4. vernietigen (teniet doen; opheffen; terugdraaien; nullificeren; ondervangen)
    annullieren; aufheben; wider'rufen
  5. vernietigen (tenietdoen; delgen)
    tilgen
    • tilgen werkwoord (tilge, tilgst, tilgt, tilgte, tilgtet, getilgt)

Conjugations for vernietigen:

o.t.t.
  1. vernietig
  2. vernietigt
  3. vernietigt
  4. vernietigen
  5. vernietigen
  6. vernietigen
o.v.t.
  1. vernietigde
  2. vernietigde
  3. vernietigde
  4. vernietigden
  5. vernietigden
  6. vernietigden
v.t.t.
  1. heb vernietigd
  2. hebt vernietigd
  3. heeft vernietigd
  4. hebben vernietigd
  5. hebben vernietigd
  6. hebben vernietigd
v.v.t.
  1. had vernietigd
  2. had vernietigd
  3. had vernietigd
  4. hadden vernietigd
  5. hadden vernietigd
  6. hadden vernietigd
o.t.t.t.
  1. zal vernietigen
  2. zult vernietigen
  3. zal vernietigen
  4. zullen vernietigen
  5. zullen vernietigen
  6. zullen vernietigen
o.v.t.t.
  1. zou vernietigen
  2. zou vernietigen
  3. zou vernietigen
  4. zouden vernietigen
  5. zouden vernietigen
  6. zouden vernietigen
diversen
  1. vernietig!
  2. vernietigt!
  3. vernietigd
  4. vernietigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vernietigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufheben deining; ophef
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abbrechen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten abnormaal beëindigen; afbreken; afknappen; afsluiten; annuleren; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; forceren; iets afbreken; kraken; losbreken; losrukken; losscheuren; lostrekken; ontbinden; openbreken; opheffen; ophouden; slopen; stoppen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; wegbreken
abreißen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afbreken; afrukken; afscheuren; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; losrukken; losscheuren; lostrekken; ontbinden; opheffen; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; uit elkaar halen; uiteenhalen; verbreken; verbrijzelen
abtragen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afbetalen; afdragen; aflossen; afrekenen; afvoeren; ergens uitscheuren; iets afbreken; meedragen; overdragen aan; remplaceren; slijten; slopen; vereffenen; vernieuwen; verrekenen; verslijten; verteren; vervangen; verwisselen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zich kwijten
abwracken afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten ergens uitscheuren; iets afbreken; slopen
annullieren nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen
aufheben nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; archiveren; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; heffen; intrekken; leggen; lichten; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; omhoog brengen; omhoogheffen; ontbinden; opbergen; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; oprichten; opruimen; opslaan; opsnappen; optillen; optrekken; overeindzetten; plaatsen; tillen; uiteen doen gaan; vereffenen; verrekenen; wegleggen
ausschalten afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afmaken; afzetten; doven; koudmaken; liquideren; smoren; uit de weg ruimen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
demolieren afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten
den Hals umdrehen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten
einstampfen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten
erledigen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; een einde maken aan; executeren; fiksen; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; uit de weg ruimen; uitgommen; uitrichten; uitvegen; uitvlakken; uitvoeren; uitwissen; van kant maken; vermoorden; verrichten; vlakken; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen; wegvegen; wissen
fertigmachen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afmaken; afmatten; afsluiten; afwerken; bederven; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; fiksen; garneren; in de war sturen; klaarspelen; liquideren; moe maken; nekken; ombrengen; ophouden; opmaken; opsmukken; perfectioneren; ruïneren; schotels garneren; slopen; stoppen; uitputten; van kant maken; vermoeien; vermoorden; versieren; vervolledigen; vervolmaken; verzieken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen
kaputtmachen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten kapotmaken; knakken; moeren; mollen
liquidieren afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afbetalen; afmaken; afrekenen; koudmaken; liquideren; uit de weg ruimen; uitroeien; vereffenen; verrekenen
niederreißen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten ergens uitscheuren; iets afbreken; slopen
ruinieren afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken
tilgen delgen; tenietdoen; vernietigen aflossen; betalen; diskwalificeren; inlossen; loshaken; remplaceren; royeren; uitsluiten; vereffenen; vernieuwen; vervangen; verwisselen; voldoen
umstossen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten
verderben afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten achteruitgaan; bederven; degenereren; stukmaken; verbroddelen; verderven; verdoen; vergallen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verspillen; verworden; verzieken
verheeren afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten te gronde richten; vernielen; verwoesten
vernichten afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afmaken; koudmaken; liquideren; uit de weg ruimen
verschrotten afbreken; ruineren; slopen; tot schroot verwerken; vernielen; vernietigen; verwoesten iets afbreken; slopen
verwüsten afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten te gronde richten; vernielen; verwoesten
wegreißen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten ergens uitscheuren; iets afbreken; kapot scheuren; losrukken; losscheuren; lostrekken; scheiden; slopen; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; verscheuren; wegrukken
wider'rufen nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen
widerrufen nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; verijdelen; vernietigen herroepen; intrekken; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; zijn woorden terugnemen
zehren afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten doorleven; doorstaan; ergens uitscheuren; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verteren
zerlegen afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten aan stukken snijden; afbreken; analyseren; anatomiseren; beëindigen; desintegreren; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; kapot scheuren; ontbinden; ontleden; opheffen; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; stuksnijden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uit elkaar vallen; uiteenhalen; uiteenvallen; verbreken; verbrijzelen; verscheuren
zerstören afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten bederven; breken; in de war sturen; met opzet kapotmaken; nekken; ruïneren; te gronde richten; vernielen; verwoesten; verzieken
zertrümmern afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; smashen; stukgooien; stukslaan; te gronde richten; verbrijzelen; vernielen; verwoesten

Wiktionary: vernietigen

vernietigen
verb
  1. volledig tenietdoen
vernietigen
verb
  1. zerstören, (bewusst und unmittelbar gewaltsam) nichtigmachen

Cross Translation:
FromToVia
vernietigen vernichten abolish — to destroy
vernietigen vernichten annihilate — to reduce to nothing, to destroy, to eradicate
vernietigen zerstören; vernichten; kaputtmachen destroy — to damage beyond use or repair
vernietigen vernichten; zerstören destroy — (colloquial) to defeat soundly
vernietigen zerstören destruct — to cause the destruction of
vernietigen auslöschen extinguish — to destroy or abolish something
vernietigen ausweiden gut — To remove or destroy the most important parts of
vernietigen zerstören immolate — destroy
vernietigen zerstören nix — to destroy
vernietigen annullieren nullify — to make legally invalid
vernietigen einreißen; abreißen; niederreißen; umreißen; vernichten; zerstören démolirabattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
vernietigen umreißen; vernichten; zerstören; einreißen; abreißen; niederreißen; zunichte machen; zugründe richten; untergraben détruiredémolir, ruiner, en parlant d'un édifice, d'une construction.
vernietigen verheeren; umreißen; vernichten; zerstören; einreißen; abreißen; niederreißen; zunichte machen; zugründe richten; untergraben ravagerfaire du ravage.