Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verneuken (Nederlands) in het Duits

verneuken:

verneuken werkwoord (verneuk, verneukt, verneukte, verneukten, verneukt)

  1. verneuken
    betrügen; beschwindeln; prellen; beschummeln; verladen; ausnehmen; bemogeln; bescheißen; hintergehen; übervorteilen; begaunern
    • betrügen werkwoord (betrüge, betrügst, betrügt, betrügte, betrügtet, betrügt)
    • beschwindeln werkwoord (beschwindele, beschwindelst, beschwindelt, beschwindelte, beschwindeltet, beschwindelt)
    • prellen werkwoord (prelle, prellst, prellt, prellte, prelltet, geprellt)
    • beschummeln werkwoord (beschummele, beschummelst, beschummelt, beschummelte, beschummeltet, beschummelt)
    • verladen werkwoord (verlade, verladest, verladet, verladete, verladetet, verladen)
    • ausnehmen werkwoord (nehme aus, nimmst aus, nimmt aus, nahm aus, nahmt aus, ausgenommen)
    • bemogeln werkwoord (bemogele, bemogelst, bemogelt, bemogelte, bemogeltet, bemogelt)
    • bescheißen werkwoord (bescheiße, bescheißt, beschiß, beschißt, beschissen)
    • hintergehen werkwoord (gehe hinter, gehst hinter, geht hinter, ging hinter, gingt hinter, hintergegangen)
    • übervorteilen werkwoord (übervorteile, übervorteilst, übervorteilt, übervorteilte, übervorteiltet, übervorteilt)
    • begaunern werkwoord (begaunere, begaunerst, begaunert, begaunerte, begaunertet, begaunert)

Conjugations for verneuken:

o.t.t.
  1. verneuk
  2. verneukt
  3. verneukt
  4. verneuken
  5. verneuken
  6. verneuken
o.v.t.
  1. verneukte
  2. verneukte
  3. verneukte
  4. verneukten
  5. verneukten
  6. verneukten
v.t.t.
  1. heb verneukt
  2. hebt verneukt
  3. heeft verneukt
  4. hebben verneukt
  5. hebben verneukt
  6. hebben verneukt
v.v.t.
  1. had verneukt
  2. had verneukt
  3. had verneukt
  4. hadden verneukt
  5. hadden verneukt
  6. hadden verneukt
o.t.t.t.
  1. zal verneuken
  2. zult verneuken
  3. zal verneuken
  4. zullen verneuken
  5. zullen verneuken
  6. zullen verneuken
o.v.t.t.
  1. zou verneuken
  2. zou verneuken
  3. zou verneuken
  4. zouden verneuken
  5. zouden verneuken
  6. zouden verneuken
diversen
  1. verneuk!
  2. verneukt!
  3. verneukt
  4. verneukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verneuken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausnehmen verneuken beroven; eruit nemen; kaken; ledigen; leeghalen; leegmaken; lenen; loshalen; naar buiten halen; ontdoen; ontlenen; plunderen; uitbuiten; uithalen; uitklokken; uitknijpen; uitpersen; uitsnijden; uitzuigen; vis kaken
begaunern verneuken bedonderen; bezwendelen; neppen
bemogeln verneuken afzetten; bedonderen; bedotten; bezwendelen; neppen; tillen
bescheißen verneuken bedonderen; bezwendelen; foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
beschummeln verneuken bedonderen; bezwendelen; neppen
beschwindeln verneuken afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; misleiden; neppen; oplichten; tillen; voorjokken; voorliegen; zwendelen
betrügen verneuken afzetten; bedonderen; bezwendelen; frauderen; neppen; vreemdgaan
hintergehen verneuken bedonderen; bezwendelen; omzeilen; vreemdgaan
prellen verneuken afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; begrenzen; bezwendelen; neppen; omlijnen
verladen verneuken inladen; laden; verladen; wegpesten
übervorteilen verneuken afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; begrenzen; bezwendelen; neppen; omlijnen