Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verlopen:
-
Wiktionary:
- verlopen → ablaufen, erlöschen, verfallen, gehen, fahren, sich befinden, enden, beenden, endigen, beschließen, beendigen, erledigen, aufschieben, fristen, stunden, vertagen, verzögern, abtreten, nachgeben, weichen, überlassen, zedieren, übertragen, einräumen, zurückweichen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verlopen (Nederlands) in het Duits
verlopen:
-
verlopen (verstreken; beëindigd; vervallen; voorbij)
verstrichen; beendet; fällig; um-
verstrichen bijvoeglijk naamwoord
-
beendet bijvoeglijk naamwoord
-
fällig bijvoeglijk naamwoord
-
um bijvoeglijk naamwoord
-
-
verlopen (onooglijk)
verlottert; verludert; häßlich; hinfällig; armselig; unansehnlich-
verlottert bijvoeglijk naamwoord
-
verludert bijvoeglijk naamwoord
-
häßlich bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
armselig bijvoeglijk naamwoord
-
unansehnlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
verlopen (aan lager wal)
-
verlopen (haveloos; sjofel; schamel; flodderig; sjofeltjes; pover; armoedig)
armselig; verlottert; elend; schäbig; mittellos; unansehnlich; ärmlich; zerlumpt; armutig; verludert; schlottrig-
armselig bijvoeglijk naamwoord
-
verlottert bijvoeglijk naamwoord
-
elend bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
mittellos bijvoeglijk naamwoord
-
unansehnlich bijvoeglijk naamwoord
-
ärmlich bijvoeglijk naamwoord
-
zerlumpt bijvoeglijk naamwoord
-
armutig bijvoeglijk naamwoord
-
verludert bijvoeglijk naamwoord
-
schlottrig bijvoeglijk naamwoord
-
-
verlopen (verstrijken; voorbijgaan; vervallen; vergaan; aflopen)
Conjugations for verlopen:
o.t.t.
- verloop
- verloopt
- verloopt
- verlopen
- verlopen
- verlopen
o.v.t.
- verliep
- verliep
- verliep
- verliepen
- verliepen
- verliepen
v.t.t.
- ben verlopen
- bent verlopen
- is verlopen
- zijn verlopen
- zijn verlopen
- zijn verlopen
v.v.t.
- was verlopen
- was verlopen
- was verlopen
- waren verlopen
- waren verlopen
- waren verlopen
o.t.t.t.
- zal verlopen
- zult verlopen
- zal verlopen
- zullen verlopen
- zullen verlopen
- zullen verlopen
o.v.t.t.
- zou verlopen
- zou verlopen
- zou verlopen
- zouden verlopen
- zouden verlopen
- zouden verlopen
diversen
- verloop!
- verloopt!
- verlopen
- verlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verlopen:
Wiktionary: verlopen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verlopen | → ablaufen; erlöschen; verfallen | ↔ expire — become invalid |
• verlopen | → gehen; fahren; sich befinden | ↔ aller — se déplacer jusqu'à un endroit. |
• verlopen | → enden; beenden; endigen; beschließen; beendigen; erledigen | ↔ finir — achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser. |
• verlopen | → aufschieben; fristen; stunden; vertagen; verzögern; abtreten; nachgeben; weichen; überlassen; zedieren; übertragen; einräumen; zurückweichen | ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière. |