Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. verleden:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor verleden:
    • vergangenen


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verleden (Nederlands) in het Duits

verleden:

verleden [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verleden
    die Vergangenheit

verleden bijvoeglijk naamwoord

  1. verleden (vorig; afgelopen)
    vorig
    • vorig bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor verleden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Vergangenheit verleden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- vorig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vorig afgelopen; verleden; vorig ex; geweest; gewezen; inleidend; jongstleden; toenmalig; voorafgaand; voorgaand; voorheen; voormalig; voormalige; vooropgaand; vooruitgaand; vorige; vroeger; vroegere

Synoniemen voor "verleden":


Antoniemen van "verleden":


Verwante definities voor "verleden":

  1. tijd die voorbij is1
    • oude mensen praten vaak over het verleden1
  2. wat eraan voorafgaat1
    • verleden week heb ik een fiets gekocht1

Wiktionary: verleden

verleden
noun
  1. de voorafgaande tijd

Cross Translation:
FromToVia
verleden Vergangenheit past — period of time that has already happened
verleden Vergangenheit passé — Le temps écoulé
verleden vergangen; welk; vorig passé — Qui est périmé.
verleden vorig; Vorder-; vordere; vorherig; vorhergehend; vorangegangen précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps.

Verwante vertalingen van verleden