Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verlamd:
- verlammen:
-
Wiktionary:
- verlamd → lahm
- verlammen → lähmen
- verlammen → Krüppel, verstümmeln, lähmen, lahm legen, paralysieren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verlamd (Nederlands) in het Duits
verlamd:
-
verlamd (lam)
Vertaal Matrix voor verlamd:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gelähmt | lam; verlamd | |
lahm | lam; verlamd | bleekjes; futloos; kreupel; krukkig; lam; lamlendig; lusteloos; mank; mat; onbeholpen; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wee; ziekelijk; zwak |
Verwante woorden van "verlamd":
verlammen:
-
verlammen (ontwrichten; krachteloos maken)
-
verlammen
-
verlammen (lamleggen)
Conjugations for verlammen:
o.t.t.
- verlam
- verlamt
- verlamt
- verlammen
- verlammen
- verlammen
o.v.t.
- verlamde
- verlamde
- verlamde
- verlamden
- verlamden
- verlamden
v.t.t.
- heb verlamd
- hebt verlamd
- heeft verlamd
- hebben verlamd
- hebben verlamd
- hebben verlamd
v.v.t.
- had verlamd
- had verlamd
- had verlamd
- hadden verlamd
- hadden verlamd
- hadden verlamd
o.t.t.t.
- zal verlammen
- zult verlammen
- zal verlammen
- zullen verlammen
- zullen verlammen
- zullen verlammen
o.v.t.t.
- zou verlammen
- zou verlammen
- zou verlammen
- zouden verlammen
- zouden verlammen
- zouden verlammen
diversen
- verlam!
- verlamt!
- verlamd
- verlammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verlammen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
entkräften | krachteloos maken; ontwrichten; verlammen | afmatten; krachteloos maken; machteloos maken; moe maken; ontkrachten; ontzenuwen; slopen; uitputten; vermoeien; weerleggen |
lahmlegen | lamleggen; verlammen | |
lähmen | lamleggen; verlammen |
Wiktionary: verlammen
verlammen
Cross Translation:
verb
-
van het vermogen zich te bewegen beroven
- verlammen → lähmen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verlammen | → Krüppel; verstümmeln | ↔ estropier — priver de l’usage d’un membre, soit par une blessure, soit par quelque coup, soit par une maladie. cf|estropié |
• verlammen | → lähmen; lahm legen; paralysieren | ↔ paralyser — frapper de paralysie. |