Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verklungelen:
-
Wiktionary:
- verklungelen → verschwenden, vergeuden, auseinanderjagen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verklungelen (Nederlands) in het Duits
verklungelen:
-
verklungelen (verpesten; bederven; verknoeien; stukmaken; verzieken; verbroddelen; verknallen)
Conjugations for verklungelen:
o.t.t.
- verklungel
- verklungelt
- verklungelt
- verklungelen
- verklungelen
- verklungelen
o.v.t.
- verklungelde
- verklungelde
- verklungelde
- verklungelden
- verklungelden
- verklungelden
v.t.t.
- heb verklungeld
- hebt verklungeld
- heeft verklungeld
- hebben verklungeld
- hebben verklungeld
- hebben verklungeld
v.v.t.
- had verklungeld
- had verklungeld
- had verklungeld
- hadden verklungeld
- hadden verklungeld
- hadden verklungeld
o.t.t.t.
- zal verklungelen
- zult verklungelen
- zal verklungelen
- zullen verklungelen
- zullen verklungelen
- zullen verklungelen
o.v.t.t.
- zou verklungelen
- zou verklungelen
- zou verklungelen
- zouden verklungelen
- zouden verklungelen
- zouden verklungelen
diversen
- verklungel!
- verklungelt!
- verklungeld
- verklungelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verklungelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verderben | bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken | achteruitgaan; afbreken; bederven; degenereren; ruineren; slopen; verderven; verdoen; vergallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verspillen; verwoesten; verworden |
verpesten | bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken | |
verseuchen | bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken | aansteken; besmetten; infecteren; vergiftigen; verpesten |
Wiktionary: verklungelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verklungelen | → verschwenden | ↔ waste — to squander |
• verklungelen | → vergeuden; verschwenden; auseinanderjagen | ↔ dissiper — détruire en disperser. |
• verklungelen | → vergeuden; verschwenden | ↔ prodiguer — donner, dépenser avec profusion. |