Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. vergewissen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vergewissen (Nederlands) in het Duits

vergewissen:

vergewissen werkwoord (vergewis, vergewist, vergewiste, vergewisten, vergewist)

  1. vergewissen
    garantieren
    • garantieren werkwoord (garantiere, garantierst, garantiert, garantierte, garantiertet, garantiert)

Conjugations for vergewissen:

o.t.t.
  1. vergewis
  2. vergewist
  3. vergewist
  4. vergewissen
  5. vergewissen
  6. vergewissen
o.v.t.
  1. vergewiste
  2. vergewiste
  3. vergewiste
  4. vergewisten
  5. vergewisten
  6. vergewisten
v.t.t.
  1. heb vergewist
  2. hebt vergewist
  3. heeft vergewist
  4. hebben vergewist
  5. hebben vergewist
  6. hebben vergewist
v.v.t.
  1. had vergewist
  2. had vergewist
  3. had vergewist
  4. hadden vergewist
  5. hadden vergewist
  6. hadden vergewist
o.t.t.t.
  1. zal vergewissen
  2. zult vergewissen
  3. zal vergewissen
  4. zullen vergewissen
  5. zullen vergewissen
  6. zullen vergewissen
o.v.t.t.
  1. zou vergewissen
  2. zou vergewissen
  3. zou vergewissen
  4. zouden vergewissen
  5. zouden vergewissen
  6. zouden vergewissen
diversen
  1. vergewis!
  2. vergewist!
  3. vergewist
  4. vergewissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vergewissen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
garantieren vergewissen borg staan; borg zijn; garanderen; garant staan; instaan; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen