Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verenigd:
- verenigen:
-
Wiktionary:
- verenigd → einig
- verenigd → vereinigt, vereint
- verenigen → vereinen
- verenigen → vereinen, anschließen, vereinigen, verknüpfen, einigen, fügen, gesellen, einrücken, kuppeln, verbinden, addieren, beifügen, zufügen, hinzutun, zugeben, anfügen, hinzufügen, beilegen, ergänzen, hinzusetzen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verenigd (Nederlands) in het Duits
verenigd:
-
verenigd (een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; aaneengesloten)
verbunden; angeschlossen; zusammenhängend; aneinandergereiht; eine Einheit formend-
verbunden bijvoeglijk naamwoord
-
angeschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
zusammenhängend bijvoeglijk naamwoord
-
aneinandergereiht bijvoeglijk naamwoord
-
eine Einheit formend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor verenigd:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verbunden | aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd | aaneengesloten; gerelateerd; in verband met; verbindend; verwant |
zusammenhängend | aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd | coherent; eendrachtig; eensgezind; harmonieus; saamhorig; samenhangend |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aneinandergereiht | aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd | aaneengeregen; aaneengesloten |
angeschlossen | aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd | aangesloten; eendrachtig; eensgezind; geboeid; geketend; harmonieus; saamhorig |
eine Einheit formend | aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd |
verenigd vorm van verenigen:
-
verenigen (verzamelen)
Conjugations for verenigen:
o.t.t.
- verenig
- verenigt
- verenigt
- verenigen
- verenigen
- verenigen
o.v.t.
- verenigde
- verenigde
- verenigde
- verenigden
- verenigden
- verenigden
v.t.t.
- heb verenigd
- hebt verenigd
- heeft verenigd
- hebben verenigd
- hebben verenigd
- hebben verenigd
v.v.t.
- had verenigd
- had verenigd
- had verenigd
- hadden verenigd
- hadden verenigd
- hadden verenigd
o.t.t.t.
- zal verenigen
- zult verenigen
- zal verenigen
- zullen verenigen
- zullen verenigen
- zullen verenigen
o.v.t.t.
- zou verenigen
- zou verenigen
- zou verenigen
- zouden verenigen
- zouden verenigen
- zouden verenigen
en verder
- ben verenigd
- bent verenigd
- is verenigd
- zijn verenigd
- zijn verenigd
- zijn verenigd
diversen
- verenig!
- verenigt!
- verenigd
- verenigen
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verenigen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ansammeln | verenigen; verzamelen | accumuleren; bijeenzamelen; hopen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; sparen; vergaren; verzamelen |
sammeln | verenigen; verzamelen | accumuleren; bijeen krijgen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; collecteren; geld inzamelen; hopen; inzamelen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; vergaren; verzamelen |
scharen | verenigen; verzamelen | op bankrekening zetten; scharen; sparen |
versammeln | verenigen; verzamelen | bijeenkomen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; inzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; samenkomen; scharen; sparen; vergaren; verzamelen |
Antoniemen van "verenigen":
Verwante definities voor "verenigen":
Wiktionary: verenigen
verenigen
Cross Translation:
verb
-
afzonderlijke delen tot één geheel maken
- verenigen → vereinen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verenigen | → vereinen | ↔ combine — have two or more things or properties that function together |
• verenigen | → anschließen; vereinigen; verknüpfen | ↔ join — to combine more than one item into one; to put together |
• verenigen | → vereinigen; vereinen | ↔ unify — cause to become one |
• verenigen | → vereinen | ↔ unite — to come or bring together as one |
• verenigen | → einigen; vereinigen; fügen; gesellen; einrücken; kuppeln | ↔ accoupler — joindre deux choses ensemble. |
• verenigen | → verbinden; verknüpfen; fügen; gesellen; vereinigen; addieren; beifügen; zufügen; hinzutun; zugeben; anfügen; hinzufügen; beilegen; ergänzen; hinzusetzen | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |