Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
absolut
|
absoluut; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
|
absoluut; enenmale; grondig; helemaal; in het geheel; totaal; volkomen
|
eindeutig
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
aanschouwelijk; absoluut; begrijpelijk; beslist; duidelijk; eenduidig; flagrant; helder; herkenbaar; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; op heterdaad; overduidelijk; ronduit; stellig; verstaanbaar; zeker; zo klaar als een klontje; zonneklaar
|
einwandfrei
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
absoluut; beslist; brandschoon; correct; foutloos; gaaf; goed; juist; keurig; loepzuiver; onaangetast; onberispelijk; onbesproken; onbevlekt; onschuldig; perfect; perfekt; precies; puntgaaf; rein; ronduit; smetteloos; stellig; vlekkeloos; volmaakt; zeker
|
endgültig
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
absoluut; beslist; blijvend; definitief; definitieve; onherstelbaar; onverandelijk; permanent; reddeloos; ronduit; stellig; vastgesteld; vaststaand; voorgoed; zeker
|
entschieden
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
absoluut; bepaald; beslist; besluitvaardig; dapper; doortastend; drastisch; een zekere; eenduidig; ferm; gedecideerd; gedetermineerd; heldhaftig; heroïsch; kloek; kordaat; krachtdadig; krachtig; moedig; ondubbelzinnig; onverschrokken; resoluut; ronduit; stellig; sterk; stout; stoutmoedig; vastberaden; vastbesloten; zeker
|
gewiß
|
beslist; echt; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; reëel; stellig; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker
|
absoluut; bepaald; beslist; een zekere; ronduit; stellig; zeker
|
handfest
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; pittig; solide; stevig; straf
|
sicher
|
beslist; echt; feitelijk; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker
|
absoluut; accuraat; assertief; bepaald; beslist; besluitvaardig; duidelijk; een zekere; ferm; fiks; flagrant; flink; gedecideerd; heel zeker; herkenbaar; jazeker; kordaat; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onfeilbaar; onmiskenbaar; onwankelbaar; onwrikbaar; op heterdaad; overduidelijk; pal; precies; resoluut; ronduit; secuur; standvastig; stellig; stevig; stipt; vastberaden; vastbesloten; vasthoudend; veilig; volhardend; waarlijk; zeker; zelfbewust; zelfverzekerd; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zorgvuldig
|
sprechend
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
expressief; sprekend; vol uitdrukking
|
unbedingt
|
absoluut; beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; onvoorwaardelijk; pertinent; reëel; stellig; ten enenmale; vast; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
|
per se
|
ungezweifelt
|
beslist; geheid; ongetwijfeld; vast en zeker; zeker
|
|
unumstößlich
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
definitief; definitieve; in elk geval; in ieder geval; onaanvechtbaar; onbetwistbaar; onherstelbaar; onomstotelijk; onverandelijk; onweerlegbaar; permanent; reddeloos; vastgesteld; vaststaand; voorgoed
|
unvermeidlich
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
onafwendbaar; onherroepelijk; onherstelbaar; onontkoombaar; onvermijdelijk; reddeloos
|
unwiderlegbar
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
onaanvechtbaar; onbetwistbaar; onomstotelijk; onweerlegbaar
|
unwiderleglich
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
onomstotelijk; onweerlegbaar
|
unwiderruflich
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
definitief; definitieve; onherstelbaar; onverandelijk; permanent; reddeloos; vastgesteld; vaststaand; voorgoed
|
unwiederbringlich
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
definitief; onherstelbaar; onverandelijk; permanent; reddeloos; vastgesteld; vaststaand; voorgoed
|
wahrlich
|
beslist; echt; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker
|
zowaar
|
wirklich
|
beslist; echt; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker
|
daadwerkelijk; echt; echte; effectief; eigenlijk; feitelijk; heus; in feite; in werkelijkheid; metterdaad; reëel; waar; waarachtig; warempel; werkelijk; werkelijke; zowaar
|
zweifellos
|
beslist; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
|
|