Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- variëren:
-
Wiktionary:
- variëren → variieren
- variëren → aufschieben, fristen, stunden, vertagen, verzögern, verschieden sein, variieren, schwanken, abwechseln, wechseln, abweichen, differieren, sich unterscheiden
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor variëren (Nederlands) in het Duits
variëren:
-
variëren (uiteenlopen; veranderen; verschillen; afwisselen; wisselen)
variieren; ändern; abwechseln; wechseln-
abwechseln werkwoord (wechsele ab, wechselst ab, wechselt ab, wechselte ab, wechseltet ab, abgewechselt)
-
variëren (fluctueren)
Conjugations for variëren:
o.t.t.
- varieer
- varieert
- varieert
- varieren
- varieren
- varieren
o.v.t.
- varieerde
- varieerde
- varieerde
- varieerden
- varieerden
- varieerden
v.t.t.
- heb gevarieerd
- hebt gevarieerd
- heeft gevarieerd
- hebben gevarieerd
- hebben gevarieerd
- hebben gevarieerd
v.v.t.
- had gevarieerd
- had gevarieerd
- had gevarieerd
- hadden gevarieerd
- hadden gevarieerd
- hadden gevarieerd
o.t.t.t.
- zal variëren
- zult variëren
- zal variëren
- zullen variëren
- zullen variëren
- zullen variëren
o.v.t.t.
- zou variëren
- zou variëren
- zou variëren
- zouden variëren
- zouden variëren
- zouden variëren
en verder
- ben gevarieerd
- bent gevarieerd
- is gevarieerd
- zijn gevarieerd
- zijn gevarieerd
- zijn gevarieerd
diversen
- varieer!
- varieert!
- gevarieerd
- varierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor variëren:
Wiktionary: variëren
variëren
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• variëren | → aufschieben; fristen; stunden; vertagen; verzögern; verschieden sein; variieren; schwanken; abwechseln; wechseln; abweichen; differieren; sich unterscheiden | ↔ différer — Traductions à trier suivant le sens |