Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schwer
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
viel
|
|
heel veel; veel
|
-
|
dikwijls; veel
|
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
frequent
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
|
gleichmäßig
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
bestendig; constant; gelijkelijk; geordend; gerangschikt; geregeld; lijkend; met vast ritme; opgeruimd; ordelijk; regelmatig
|
haufenweise
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
hoopsgewijs; in grote mate; stapelsgewijs
|
hoch
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
enorm; gaaf; gigantisch; hoog; hooggelegen; immens; in zeer hoge mate; mieters; reusachtig; schitterend; tof
|
häufig
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
|
mehrfach
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
herhaaldelijk; meermaals; telkens; veelvuldig
|
mehrmals
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
|
meist
|
doorgaans; meestal; vaak; veelal
|
meeste
|
meistens
|
doorgaans; meestal; vaak; veelal
|
algemeen; doorgaans; gemeenlijk; gewoonlijk; meestal; meestens; merendeels; normaliter; over het algemeen; overwegend
|
meistenteils
|
doorgaans; meestal; vaak; veelal
|
merendeel
|
oft
|
regelmatig; vaak
|
|
regelmäßig
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
bestendig; constant; gerangschikt; geregeld; met regelmaat; met vast ritme; op vaste tijden; opgeruimd; ordelijk; regelmatig; regulier
|
schwer
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; afgezaagd; agressief; beduidend; behoorlijk; beklemmend; delicaat; ellendig; enorm; flink; fors; geducht; gewelddadig; grof; grofgebouwd; hachelijk; hinderlijk; in hoge mate; knellend; kritiek; langdraadig; langwijlig; lastig; lomp; machtig; massief; melig; met een groot gewicht; moeilijk verteerbaar; naar; netelig; niet hol; nijpend; onaangenaam; ongelegen; onplezierig; onverkwikkelijk; penibel; precair; rot; ruw; saai; slecht verteerbaar; smartelijk; storend; vervelend; zwaar
|
stark
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
agressief; breed; dapper; dik; erg; fantastisch; fel; ferm; flink; fors; fysiek sterk; gaaf; geducht; gestreng; gewelddadig; geweldig; gigantisch; grandioos; groots; heftig; heldhaftig; heroïsch; hevig; immens; in details; in hoge mate; kloek; kolossaal; krachtig; lijvig; magnifiek; massief; mieters; moedig; niet hol; niet toegevend; onverschrokken; potig; reusachtig; schitterend; stabiel; sterk; stevig; stout; stoutmoedig; streng; tof; uit de kluiten gewassen; uitgewerkt; uitnemend; uitstekend; vet; voortreffelijk; zeer groot; zwaar van lijf
|
turnusmäßig
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
bestendig; constant; volgens rooster
|
viel
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
een hoop; veel
|
wiederholt
|
dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veelvuldig
|
bestendig; constant; gelijkmatig; gestaag; herhaald; herhaaldelijk; meermaals; telkens; veel; veelvuldig
|