Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitzeilen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitzeilen (Nederlands) in het Duits

uitzeilen:

uitzeilen werkwoord (zeil uit, zeilt uit, zeilde uit, zeilden uit, uitgezeild)

  1. uitzeilen
    aussegeln; absegeln

Conjugations for uitzeilen:

o.t.t.
  1. zeil uit
  2. zeilt uit
  3. zeilt uit
  4. zeilen uit
  5. zeilen uit
  6. zeilen uit
o.v.t.
  1. zeilde uit
  2. zeilde uit
  3. zeilde uit
  4. zeilden uit
  5. zeilden uit
  6. zeilden uit
v.t.t.
  1. ben uitgezeild
  2. bent uitgezeild
  3. is uitgezeild
  4. zijn uitgezeild
  5. zijn uitgezeild
  6. zijn uitgezeild
v.v.t.
  1. was uitgezeild
  2. was uitgezeild
  3. was uitgezeild
  4. waren uitgezeild
  5. waren uitgezeild
  6. waren uitgezeild
o.t.t.t.
  1. zal uitzeilen
  2. zult uitzeilen
  3. zal uitzeilen
  4. zullen uitzeilen
  5. zullen uitzeilen
  6. zullen uitzeilen
o.v.t.t.
  1. zou uitzeilen
  2. zou uitzeilen
  3. zou uitzeilen
  4. zouden uitzeilen
  5. zouden uitzeilen
  6. zouden uitzeilen
diversen
  1. zeil uit!
  2. zeilt uit!
  3. uitgezeild
  4. uitzeilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitzeilen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitzeilen (wegzeilen)
    Aussehlen

Vertaal Matrix voor uitzeilen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aussehlen uitzeilen; wegzeilen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absegeln uitzeilen
aussegeln uitzeilen