Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitwijzen (Nederlands) in het Duits

uitwijzen:

uitwijzen werkwoord (wijs uit, wijst uit, wees uit, wezen uit, uitgewezen)

  1. uitwijzen
    ausweisen; abschieben
    • ausweisen werkwoord (weise aus, weist aus, wies aus, wiest aus, ausgewiesen)
    • abschieben werkwoord (schiebe ab, schiebst ab, schiebt ab, schob ab, schobt ab, abgeschoben)
  2. uitwijzen (uitbannen; verbannen; verdrijven; )
    verbannen; ausstossen
    • verbannen werkwoord (verbanne, verbannst, verbannt, verbannte, verbanntet, verbannt)
    • ausstossen werkwoord

Conjugations for uitwijzen:

o.t.t.
  1. wijs uit
  2. wijst uit
  3. wijst uit
  4. wijzen uit
  5. wijzen uit
  6. wijzen uit
o.v.t.
  1. wees uit
  2. wees uit
  3. wees uit
  4. wezen uit
  5. wezen uit
  6. wezen uit
v.t.t.
  1. ben uitgewezen
  2. bent uitgewezen
  3. is uitgewezen
  4. zijn uitgewezen
  5. zijn uitgewezen
  6. zijn uitgewezen
v.v.t.
  1. was uitgewezen
  2. was uitgewezen
  3. was uitgewezen
  4. waren uitgewezen
  5. waren uitgewezen
  6. waren uitgewezen
o.t.t.t.
  1. zal uitwijzen
  2. zult uitwijzen
  3. zal uitwijzen
  4. zullen uitwijzen
  5. zullen uitwijzen
  6. zullen uitwijzen
o.v.t.t.
  1. zou uitwijzen
  2. zou uitwijzen
  3. zou uitwijzen
  4. zouden uitwijzen
  5. zouden uitwijzen
  6. zouden uitwijzen
diversen
  1. wijs uit!
  2. wijst uit!
  3. uitgewezen
  4. uitwijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitwijzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abschieben uitwijzen afschepen; afschuiven; afwimpelen; ontheffen; ontslaan; terzijde schuiven; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden
ausstossen bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
ausweisen uitwijzen deporteren; legitimeren; uitzetten
verbannen bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen

Wiktionary: uitwijzen