Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- uitscheiden:
-
Wiktionary:
- uitscheiden → aufhören, beenden, einstellen, aufgeben, Ende
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitscheiden (Nederlands) in het Duits
uitscheiden:
-
uitscheiden (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; opgeven; staken)
ausscheiden; verzichten; zurücktreten; etwas aufgeben-
ausscheiden werkwoord (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
-
zurücktreten werkwoord (trete zurück, trittst zurück, tritt zurück, trat zurück, tratet zurück, zurückgetreten)
-
etwas aufgeben werkwoord
-
-
uitscheiden (lozen; afvoeren; afscheiden; uitstoten; uitwerpen)
ausstoßen; ausscheiden-
ausscheiden werkwoord (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
Conjugations for uitscheiden:
o.t.t.
- scheid uit
- scheidt uit
- scheidt uit
- scheiden uit
- scheiden uit
- scheiden uit
o.v.t.
- scheidde uit
- scheidde uit
- scheidde uit
- scheidden uit
- scheidden uit
- scheidden uit
v.t.t.
- heb uitgescheiden
- hebt uitgescheiden
- heeft uitgescheiden
- hebben uitgescheiden
- hebben uitgescheiden
- hebben uitgescheiden
v.v.t.
- had uitgescheiden
- had uitgescheiden
- had uitgescheiden
- hadden uitgescheiden
- hadden uitgescheiden
- hadden uitgescheiden
o.t.t.t.
- zal uitscheiden
- zult uitscheiden
- zal uitscheiden
- zullen uitscheiden
- zullen uitscheiden
- zullen uitscheiden
o.v.t.t.
- zou uitscheiden
- zou uitscheiden
- zou uitscheiden
- zouden uitscheiden
- zouden uitscheiden
- zouden uitscheiden
en verder
- ben uitgescheiden
- bent uitgescheiden
- is uitgescheiden
- zijn uitgescheiden
- zijn uitgescheiden
- zijn uitgescheiden
diversen
- scheid uit!
- scheidt uit!
- uitgescheiden
- uitscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitscheiden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Aufhören | afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden | |
Ausscheiden | afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden | aftreden |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausscheiden | afscheiden; afvoeren; ermee uitscheiden; lozen; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen | afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; heengaan; ontslag nemen; opgeven; ophouden; stoppen; uitgooien; uittreden; uitwerpen; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken |
ausstoßen | afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen | |
etwas aufgeben | ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden | |
verzichten | ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden | afstand doen; afzien |
zurücktreten | ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden | op de achtergrond treden; terugtreden; zich onttrekken; zijn woord intrekken |
Wiktionary: uitscheiden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitscheiden | → aufhören; beenden; einstellen; aufgeben; Ende | ↔ cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer. |