Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
auslaufen
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
afvaren; uitvaren; van wal gaan
|
auswirken
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
afwisselen; bewaarheid worden; blijken; herzien; uitkomen; veranderen; verwisselen; wijzigen
|
erfolgen
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
bewaarheid worden; blijken; een stapje verder gaan; uitkomen; verdergaan
|
erstehen
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
aankopen; aanschaffen; bewaarheid worden; blijken; kopen; ontspinnen; opkopen; oprijzen; overnemen; rijzen; uitkomen; verkrijgen; verwerven
|
fließen
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
deinen; golven; golvend bewegen; in stralen lopen; lopen; stromen; vloeien
|
folgen
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
achternazitten; achtervolgen; bewaarheid worden; blijken; gehoorzamen; gevolg geven aan; komen na; luisteren; navolgen; nazitten; opvolgen; uitkomen; volgen
|
folgern
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
afleiden; bewaarheid worden; blijken; deduceren; uitkomen
|
führen
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
aanvoeren; afstemmen; begeleiden; besturen; bevel voeren over; bewaarheid worden; blijken; commanderen; coördineren; indexeren; instellen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; meevoeren; rondleiden; snel bewegen; uitkomen; van indexnummers voorzien; verwijzen; voeren; voorzitten
|
gipfeln
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
bewaarheid worden; blijken; culmineren; uitkomen
|
hervorgehen
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
afkomstig zijn; afstammen; bewaarheid worden; blijken; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; spruiten; stammen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen; voortkomen uit
|
kulminieren
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
culmineren; eindigen op; uitkomen op
|
münden
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
culmineren; eindigen op; naar buiten hangen; uithangen; uitkomen op; uitmonden; uitstromen; uitvloeien in
|
sichergeben
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
bewaarheid worden; blijken; culmineren; uitkomen
|
zur Folge haben
|
resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
|
bewaarheid worden; blijken; culmineren; resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitkomen; uitmonden
|