Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- uitkleden:
-
Wiktionary:
- uitkleden → entkleiden, ausziehen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitkleden (Nederlands) in het Duits
uitkleden:
-
uitkleden (uittrekken; uitdoen; ontkleden)
ausziehen; entkleiden; auskleiden; freimachen; entblößen-
auskleiden werkwoord (kleide aus, kleidest aus, kleidet aus, kleidete aus, kleidetet aus, ausgekleidet)
-
uitkleden (van kleding ontdoen)
Conjugations for uitkleden:
o.t.t.
- kleed uit
- kleedt uit
- kleedt uit
- kleden uit
- kleden uit
- kleden uit
o.v.t.
- kleedde uit
- kleedde uit
- kleedde uit
- kleedden uit
- kleedden uit
- kleedden uit
v.t.t.
- heb uitgekleed
- hebt uitgekleed
- heeft uitgekleed
- hebben uitgekleed
- hebben uitgekleed
- hebben uitgekleed
v.v.t.
- had uitgekleed
- had uitgekleed
- had uitgekleed
- hadden uitgekleed
- hadden uitgekleed
- hadden uitgekleed
o.t.t.t.
- zal uitkleden
- zult uitkleden
- zal uitkleden
- zullen uitkleden
- zullen uitkleden
- zullen uitkleden
o.v.t.t.
- zou uitkleden
- zou uitkleden
- zou uitkleden
- zouden uitkleden
- zouden uitkleden
- zouden uitkleden
en verder
- ben uitgekleed
- bent uitgekleed
- is uitgekleed
- zijn uitgekleed
- zijn uitgekleed
- zijn uitgekleed
diversen
- kleed uit!
- kleedt uit!
- uitgekleed
- uitkledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
uitkleden
Vertaal Matrix voor uitkleden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Auskleiden | uitkleden | |
Ausnehmen | uitkleden | uitnemen |
Entkleiden | uitkleden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
auskleiden | ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken | bloot leggen; ontbloten; strippen |
ausziehen | ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van kleding ontdoen | strippen |
entblößen | ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken | bloot leggen; ontbloten; strippen |
entkleiden | ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken | strippen |
freimachen | ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken | banen; beporten; bevrijden; emanciperen; frankeren; in vrijheid stellen; loskomen; loslaten; losmaken; ontsnappen; strippen; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; vrijkomen; vrijlaten; vrijmaken; vrijvechten; zich bevrijden |