Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitkienen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitkienen (Nederlands) in het Duits

uitkienen:

uitkienen werkwoord (kien uit, kient uit, kiende uit, kienden uit, uitgekiend)

  1. uitkienen (uitknobbelen; uitdenken; uitdokteren)
    ausknobeln; sich ausdenken
    • ausknobeln werkwoord (knobele aus, knobelst aus, knobelt aus, knobelte aus, knobeltet aus, ausgeknobelt)
    • sich ausdenken werkwoord (denke mich aus, denkst dich aus, denkt sich aus, dachte sich aus, dachtet euch aus, sich ausgedacht)

Conjugations for uitkienen:

o.t.t.
  1. kien uit
  2. kient uit
  3. kient uit
  4. kienen uit
  5. kienen uit
  6. kienen uit
o.v.t.
  1. kiende uit
  2. kiende uit
  3. kiende uit
  4. kienden uit
  5. kienden uit
  6. kienden uit
v.t.t.
  1. heb uitgekiend
  2. hebt uitgekiend
  3. heeft uitgekiend
  4. hebben uitgekiend
  5. hebben uitgekiend
  6. hebben uitgekiend
v.v.t.
  1. had uitgekiend
  2. had uitgekiend
  3. had uitgekiend
  4. hadden uitgekiend
  5. hadden uitgekiend
  6. hadden uitgekiend
o.t.t.t.
  1. zal uitkienen
  2. zult uitkienen
  3. zal uitkienen
  4. zullen uitkienen
  5. zullen uitkienen
  6. zullen uitkienen
o.v.t.t.
  1. zou uitkienen
  2. zou uitkienen
  3. zou uitkienen
  4. zouden uitkienen
  5. zouden uitkienen
  6. zouden uitkienen
en verder
  1. ben uitgekiend
  2. bent uitgekiend
  3. is uitgekiend
  4. zijn uitgekiend
  5. zijn uitgekiend
  6. zijn uitgekiend
diversen
  1. kien uit!
  2. kient uit!
  3. uitgekiend
  4. uitkienend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitkienen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausknobeln uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen dobbelen; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; rafels loslaten; tot een oplossing brengen; uitrafelen
sich ausdenken uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen bedenken; beramen; beschouwen; bespiegelen; fantaseren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plan beramen; plannen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden; zinnen