Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uithouden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uithouden (Nederlands) in het Duits

uithouden:

uithouden werkwoord (houd uit, houdt uit, hield uit, hielden uit, uitgehouden)

  1. uithouden (dragen; volhouden; verdragen; )
    aushalten; tragen; ertragen; durchhalten; ausgestreckt halten; ausharren
    • aushalten werkwoord (halte aus, hältst aus, hält aus, hielt aus, hieltet aus, ausgehalten)
    • tragen werkwoord (trage, trägst, trägt, trug, trugt, getragen)
    • ertragen werkwoord (ertrage, erträgst, erträgt, ertrug, ertrugt, ertragen)
    • durchhalten werkwoord (halte durch, hältst durch, hält durch, hielt durch, hieltet durch, durchgehalten)
    • ausharren werkwoord (harre aus, harrst aus, harrt aus, harrte aus, harrtet aus, ausgeharrt)

Conjugations for uithouden:

o.t.t.
  1. houd uit
  2. houdt uit
  3. houdt uit
  4. houden uit
  5. houden uit
  6. houden uit
o.v.t.
  1. hield uit
  2. hield uit
  3. hield uit
  4. hielden uit
  5. hielden uit
  6. hielden uit
v.t.t.
  1. heb uitgehouden
  2. hebt uitgehouden
  3. heeft uitgehouden
  4. hebben uitgehouden
  5. hebben uitgehouden
  6. hebben uitgehouden
v.v.t.
  1. had uitgehouden
  2. had uitgehouden
  3. had uitgehouden
  4. hadden uitgehouden
  5. hadden uitgehouden
  6. hadden uitgehouden
o.t.t.t.
  1. zal uithouden
  2. zult uithouden
  3. zal uithouden
  4. zullen uithouden
  5. zullen uithouden
  6. zullen uithouden
o.v.t.t.
  1. zou uithouden
  2. zou uithouden
  3. zou uithouden
  4. zouden uithouden
  5. zouden uithouden
  6. zouden uithouden
diversen
  1. houd uit!
  2. houdt uit!
  3. uitgehouden
  4. uithoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uithouden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgestreckt halten doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden
aushalten doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; dulden; financieel steunen; financieren; onderhouden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; zich staande houden
ausharren doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; zich staande houden
durchhalten doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doordouwen; doorknokken; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; zich staande houden
ertragen doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; lijden; obstructie plegen; verdragen; verduren; verteren
tragen doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aan hebben; doorleven; doorstaan; dragen; gebukt gaan onder; sjouwen; tempo maken; torsen; verdragen; verduren; verteren; zeulen

Wiktionary: uithouden


Cross Translation:
FromToVia
uithouden aushalten abide — to endure

Computer vertaling door derden: