Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- uitgebreid:
- uitbreiden:
-
Wiktionary:
- uitgebreid → umfassend, umfangreich, reichlich, überflüssig, überschüssig, versehen, ausgedehnt, geräumig, weit, breit
- uitbreiden → ausbreiten, ausdehnen, ausstrecken, ausweiten, erweitern, vergrößern
- uitbreiden → erhöhen, vergrößern, verbessern, expandieren, erweitern, ausdehnen, verteilen, ausbreiten, schmieren, betten, ausrecken, strecken, ausstrecken, erstrecken, aufspannen, ausspannen, auslegen, auswerfen, aufhängen, recken, dehnen, verdünnen, verwässern, diluieren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitgebreid (Nederlands) in het Duits
uitgebreid:
-
uitgebreid (wijdlopig; uitvoerig; omslachtig; breedsprakig; breedvoerig; langdradig; omstandig)
-
uitgebreid (extensief)
-
uitgebreid (ampel; uitvoerig; omstandig; breedvoerig)
reichlich; geräumig; groß; großzügig; weitläufig; in reichem Maße-
reichlich bijvoeglijk naamwoord
-
geräumig bijvoeglijk naamwoord
-
groß bijvoeglijk naamwoord
-
großzügig bijvoeglijk naamwoord
-
weitläufig bijvoeglijk naamwoord
-
in reichem Maße bijvoeglijk naamwoord
-
-
uitgebreid
Vertaal Matrix voor uitgebreid:
Verwante woorden van "uitgebreid":
Wiktionary: uitgebreid
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitgebreid | → umfassend | ↔ comprehensive — broadly or completely covering |
• uitgebreid | → umfangreich | ↔ extensive — wide |
• uitgebreid | → reichlich; überflüssig; überschüssig; versehen; ausgedehnt; geräumig; weit; breit; umfassend; umfangreich | ↔ ample — Qui dépasser en largeur et en longueur la mesure ordinaire. |
• uitgebreid | → breit; reichlich; überflüssig; überschüssig; versehen; ausgedehnt; geräumig; weit; umfassend; umfangreich | ↔ large — Qualifie un corps considérer dans l’extension qu’il a d’un de ses côtés à l’autre, lorsqu'on parle de sa plus petite longueur, par opposition à long. |
• uitgebreid | → ausgedehnt; geräumig; weit; umfassend; umfangreich | ↔ étendu — grand, large, vaste. |
uitbreiden:
-
uitbreiden (expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen)
ausbreiten; vergrößern; erweitern; expandieren; ausbauen; ausweiten; ausdehnen-
ausbreiten werkwoord (breite aus, breitest aus, breitet aus, breitete aus, breitetet aus, ausgebreitet)
-
expandieren werkwoord
-
-
uitbreiden (talrijker maken; vergroten; vermeerderen)
vergrößern; erweitern; verbreiten; erhöhen; ergänzen; aufstocken; ausbreiten; aufhäufeln; zunehmen; ausdehnen; vermehren; ausbauen; ausweiten; steigern; aufhäufen-
ausbreiten werkwoord (breite aus, breitest aus, breitet aus, breitete aus, breitetet aus, ausgebreitet)
-
aufhäufeln werkwoord (häufele auf, häufelst auf, häufelt auf, häufelte auf, häufeltet auf, aufgehäufelt)
-
uitbreiden
Conjugations for uitbreiden:
o.t.t.
- breid uit
- breidt uit
- breidt uit
- breiden uit
- breiden uit
- breiden uit
o.v.t.
- breidde uit
- breidde uit
- breidde uit
- breidden uit
- breidden uit
- breidden uit
v.t.t.
- ben uitgebreid
- bent uitgebreid
- is uitgebreid
- zijn uitgebreid
- zijn uitgebreid
- zijn uitgebreid
v.v.t.
- was uitgebreid
- was uitgebreid
- was uitgebreid
- waren uitgebreid
- waren uitgebreid
- waren uitgebreid
o.t.t.t.
- zal uitbreiden
- zult uitbreiden
- zal uitbreiden
- zullen uitbreiden
- zullen uitbreiden
- zullen uitbreiden
o.v.t.t.
- zou uitbreiden
- zou uitbreiden
- zou uitbreiden
- zouden uitbreiden
- zouden uitbreiden
- zouden uitbreiden
diversen
- breid uit!
- breidt uit!
- uitgebreid
- uitbreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitbreiden:
Antoniemen van "uitbreiden":
Verwante definities voor "uitbreiden":
Wiktionary: uitbreiden
uitbreiden
Cross Translation:
verb
-
iets een groter oppervlak laten innemen
- uitbreiden → ausbreiten; ausdehnen; ausstrecken; ausweiten; erweitern; vergrößern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbreiden | → erhöhen; vergrößern | ↔ enhance — augment or make something greater |
• uitbreiden | → verbessern | ↔ enhance — improve something by adding features |
• uitbreiden | → expandieren | ↔ expand — (transitive) to change from a smaller form/size to a larger one |
• uitbreiden | → erweitern | ↔ extend — to increase in extent |
• uitbreiden | → erweitern; ausdehnen | ↔ extend — to cause to increase in extent |
• uitbreiden | → verteilen | ↔ spread — to stretch out, expand |
• uitbreiden | → ausbreiten | ↔ spread — (intransitive) to take up a larger area, expand |
• uitbreiden | → schmieren; betten; ausbreiten; ausrecken; strecken; ausstrecken; erstrecken; aufspannen; ausspannen; auslegen; auswerfen; aufhängen; recken; ausdehnen; dehnen; erweitern; verdünnen; verwässern; diluieren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |