Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitdraaien (Nederlands) in het Duits
uitdraaien:
-
uitdraaien (uitdoen)
ausdrehen; ausschalten; ausmachen-
ausschalten werkwoord (schalte aus, schaltest aus, schaltet aus, schaltete aus, schaltetet aus, ausgeschaltet)
Conjugations for uitdraaien:
o.t.t.
- draai uit
- draait uit
- draait uit
- draaien uit
- draaien uit
- draaien uit
o.v.t.
- draaide uit
- draaide uit
- draaide uit
- draaiden uit
- draaiden uit
- draaiden uit
v.t.t.
- heb uitgedraaid
- hebt uitgedraaid
- heeft uitgedraaid
- hebben uitgedraaid
- hebben uitgedraaid
- hebben uitgedraaid
v.v.t.
- had uitgedraaid
- had uitgedraaid
- had uitgedraaid
- hadden uitgedraaid
- hadden uitgedraaid
- hadden uitgedraaid
o.t.t.t.
- zal uitdraaien
- zult uitdraaien
- zal uitdraaien
- zullen uitdraaien
- zullen uitdraaien
- zullen uitdraaien
o.v.t.t.
- zou uitdraaien
- zou uitdraaien
- zou uitdraaien
- zouden uitdraaien
- zouden uitdraaien
- zouden uitdraaien
en verder
- ben uitgedraaid
- bent uitgedraaid
- is uitgedraaid
- zijn uitgedraaid
- zijn uitgedraaid
- zijn uitgedraaid
diversen
- draai uit!
- draait uit!
- uitgedraaid
- uitdraaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitdraaien:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausdrehen | uitdoen; uitdraaien | |
ausmachen | uitdoen; uitdraaien | adviseren; afspreken; afwegen; afzetten; bepalen; determineren; doven; eens worden; iets aanraden; iets overeenkomen; in de gaten houden; in het oog houden; ingeven; opletten; overdenken; overeenkomen; overeenstemmen; overwegen; raden; smoren; suggereren; toezien; uit elkaar gaan; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; vaststellen |
ausschalten | uitdoen; uitdraaien | afbreken; afmaken; afzetten; doven; koudmaken; liquideren; ruineren; slopen; smoren; uit de weg ruimen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; vernielen; vernietigen; verwoesten |