Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitdeuken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitdeuken (Nederlands) in het Duits

uitdeuken:

uitdeuken werkwoord (deuk uit, deukt uit, deukte uit, deukten uit, uitgedeukt)

  1. uitdeuken (uitkloppen)
    ausbeulen
    • ausbeulen werkwoord (beule aus, beulst aus, beult aus, beulte aus, beultet aus, ausgebeult)

Conjugations for uitdeuken:

o.t.t.
  1. deuk uit
  2. deukt uit
  3. deukt uit
  4. deuken uit
  5. deuken uit
  6. deuken uit
o.v.t.
  1. deukte uit
  2. deukte uit
  3. deukte uit
  4. deukten uit
  5. deukten uit
  6. deukten uit
v.t.t.
  1. heb uitgedeukt
  2. hebt uitgedeukt
  3. heeft uitgedeukt
  4. hebben uitgedeukt
  5. hebben uitgedeukt
  6. hebben uitgedeukt
v.v.t.
  1. had uitgedeukt
  2. had uitgedeukt
  3. had uitgedeukt
  4. hadden uitgedeukt
  5. hadden uitgedeukt
  6. hadden uitgedeukt
o.t.t.t.
  1. zal uitdeuken
  2. zult uitdeuken
  3. zal uitdeuken
  4. zullen uitdeuken
  5. zullen uitdeuken
  6. zullen uitdeuken
o.v.t.t.
  1. zou uitdeuken
  2. zou uitdeuken
  3. zou uitdeuken
  4. zouden uitdeuken
  5. zouden uitdeuken
  6. zouden uitdeuken
en verder
  1. ben uitgedeukt
  2. bent uitgedeukt
  3. is uitgedeukt
  4. zijn uitgedeukt
  5. zijn uitgedeukt
  6. zijn uitgedeukt
diversen
  1. deuk uit!
  2. deukt uit!
  3. uitgedeukt
  4. uitdeukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitdeuken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitdeuken
    Ausbeulen

Vertaal Matrix voor uitdeuken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ausbeulen uitdeuken rechtkloppen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausbeulen uitdeuken; uitkloppen puilen; uitpuilen