Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uit de band springen (Nederlands) in het Duits
uit de band springen:
uit de band springen werkwoord (spring uit de band, springt uit de band, sprong uit de band, sprongen uit de band, uit de band gesprongen)
-
uit de band springen (uitleven)
sich ausleben; durchgehen-
sich ausleben werkwoord (lebe mich aus, lebst dich aus, lebt sich aus, lebte sich aus, lebtet euch aus, sich ausgelebt)
-
Conjugations for uit de band springen:
o.t.t.
- spring uit de band
- springt uit de band
- springt uit de band
- springen uit de band
- springen uit de band
- springen uit de band
o.v.t.
- sprong uit de band
- sprong uit de band
- sprong uit de band
- sprongen uit de band
- sprongen uit de band
- sprongen uit de band
v.t.t.
- ben uit de band gesprongen
- bent uit de band gesprongen
- is uit de band gesprongen
- zijn uit de band gesprongen
- zijn uit de band gesprongen
- zijn uit de band gesprongen
v.v.t.
- was uit de band gesprongen
- was uit de band gesprongen
- was uit de band gesprongen
- waren uit de band gesprongen
- waren uit de band gesprongen
- waren uit de band gesprongen
o.t.t.t.
- zal uit de band springen
- zult uit de band springen
- zal uit de band springen
- zullen uit de band springen
- zullen uit de band springen
- zullen uit de band springen
o.v.t.t.
- zou uit de band springen
- zou uit de band springen
- zou uit de band springen
- zouden uit de band springen
- zouden uit de band springen
- zouden uit de band springen
diversen
- spring uit de band!
- springt uit de band!
- uit de band gesprongen
- uit de band springend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uit de band springen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
durchgehen | uit de band springen; uitleven | aanhouden; avanceren; continueren; de plaat poetsen; doorgaan; doorlopen; een stapje verder gaan; erdoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; met de noorderzon vertrekken; op hol slaan; verder lopen; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten; zich uit de voeten maken |
sich ausleben | uit de band springen; uitleven |