Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. tussenleggen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tussenleg (Nederlands) in het Duits

tussenleggen:

tussenleggen werkwoord (leg tussen, legt tussen, legde tussen, legden tussen, tussengelegd)

  1. tussenleggen (invoegen; inleggen)
    einfügen; einschließen; fügen; einlegen
    • einfügen werkwoord (füge ein, fügst ein, fügt ein, fügte ein, fügtet ein, eingefügt)
    • einschließen werkwoord (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
    • fügen werkwoord (füge, fügst, fügt, fügte, fügtet, gefügt)
    • einlegen werkwoord (lege ein, legst ein, legt ein, legte ein, legtet ein, eingelegt)

Conjugations for tussenleggen:

o.t.t.
  1. leg tussen
  2. legt tussen
  3. legt tussen
  4. leggen tussen
  5. leggen tussen
  6. leggen tussen
o.v.t.
  1. legde tussen
  2. legde tussen
  3. legde tussen
  4. legden tussen
  5. legden tussen
  6. legden tussen
v.t.t.
  1. heb tussengelegd
  2. hebt tussengelegd
  3. heeft tussengelegd
  4. hebben tussengelegd
  5. hebben tussengelegd
  6. hebben tussengelegd
v.v.t.
  1. had tussengelegd
  2. had tussengelegd
  3. had tussengelegd
  4. hadden tussengelegd
  5. hadden tussengelegd
  6. hadden tussengelegd
o.t.t.t.
  1. zal tussenleggen
  2. zult tussenleggen
  3. zal tussenleggen
  4. zullen tussenleggen
  5. zullen tussenleggen
  6. zullen tussenleggen
o.v.t.t.
  1. zou tussenleggen
  2. zou tussenleggen
  3. zou tussenleggen
  4. zouden tussenleggen
  5. zouden tussenleggen
  6. zouden tussenleggen
en verder
  1. ben tussengelegd
  2. bent tussengelegd
  3. is tussengelegd
  4. zijn tussengelegd
  5. zijn tussengelegd
  6. zijn tussengelegd
diversen
  1. leg tussen!
  2. legt tussen!
  3. tussengelegd
  4. tussenleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tussenleggen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
einfügen inleggen; invoegen; tussenleggen aanpassen; inbedden; inbrengen; inlassen; inpassen; inschuiven; invoegen; naar elkaar toe schuiven; op proef aantrekken; overgaan op nieuwe rijbaan; passen; passen in; plakken; tussen zetten; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen naar
einlegen inleggen; invoegen; tussenleggen conserveren; in blik conserveren; inblikken; inleggen; inmaken; inpassen; inpekelen; inzouten; koppelen; marineren; mobiliseren; opzouten; passen in; toebereiden; tussenlassen; zouten
einschließen inleggen; invoegen; tussenleggen bijsluiten; bijvoegen; detineren; erbij rekenen; gevangen zetten; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; inpassen; insluiten; interneren; isoleren; meerekenen; meetellen; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; opsluiten; passen in; toevoegen; vasthouden; vastzetten
fügen inleggen; invoegen; tussenleggen koppelen; neerleggen; onderuit halen; samenkoppelen; verbinden