Nederlands

Uitgebreide vertaling voor troosteloosheid (Nederlands) in het Duits

troosteloosheid:

troosteloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de troosteloosheid (troosteloze toestand)
    die Trostlosigkeit

Vertaal Matrix voor troosteloosheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Trostlosigkeit troosteloosheid; troosteloze toestand grauwheid; grauwte; grijsheid; kleurloosheid; somberheid

Verwante woorden van "troosteloosheid":


troosteloosheid vorm van troosteloos:

troosteloos bijvoeglijk naamwoord

  1. troosteloos (somber; triest; zwaarmoedig; naargeestig)
    trüb; niedergeschlagen; verdrießlich; düster; bedrückt; schwermütig; freudlos; griesgrämig; trübsinnig; mürrisch; launenhaft; finster; grimmig; trübselig; launisch; gedrückt; schlechtgelaunt; übellaunig
  2. troosteloos (triest; mistroostig; somber; grauw; vreugdeloos)
    trostlos; mismutig

Vertaal Matrix voor troosteloos:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrückt naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig afgedrukt; bedrukt; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
düster naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig donker; dreigend; duister; grauwkleurig; grijs; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; luguber; onduidelijk; onheilspellend; onverlicht; sinister; wollig
finster naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig afgedempt; donker; dreigend; duister; flauw; gedempt; grauwkleurig; grijs; huiveringwekkend; luguber; mistig; nevelachtig; niet helder; onduidelijk; onheilspellend; onhelder; onverlicht; sinister; vaag; vagelijk; wazig; wollig
freudlos naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig futloos; godgeklaagd; hemeltergend; lamlendig; lijzig; log; loom; lusteloos; mat; slap; ten hemel schreiend; zeer ergerlijk
gedrückt naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig bedroefd; bedrukt; donker; droef; droevig; duister; gedrukt; kommervol; mismoedig; moedeloos; onverlicht; terneergeslagen; verdrietig; vol met zorgen
griesgrämig naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig beklagend; brommerig; chagrijnig; knorrig; korzelig; mopperig; negatief; nors; nurks; zeurderig
grimmig naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig bitter teleurgesteld; boos; brommerig; felle; furieus; gebelgd; gebeten; giftig; grimmig; heftig; kwaad; misnoegd; mopperig; nijdig; onbeheerst; ondragelijk; onstuimig; ontevreden; onverdraagbaar; razend; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; verbolgen; vertoornd; woest; ziedend
launenhaft naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig barok; buiig; chagrijnig; gemelijk; grillig; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; onberekenbaar; onvoorspelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; wispelturig
launisch naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig barok; bokkig; chagrijnig; gemelijk; grillig; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; onberekenbaar; onvoorspelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; wispelturig
mismutig grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
mürrisch naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig brommerig; chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; kortaf; korzelig; mopperig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; snauwend; wrevelig
niedergeschlagen naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig afgedrukt; bedrukt; gedeprimeerd; gedrukt; mineur; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
schlechtgelaunt naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig brommerig; chagrijnig; geirriteerd; knorrig; korzelig; mopperig; nors; nurks; stuurs
schwermütig naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig bedroefd; droef; droefgeestig; droevig; kommervol; melancholisch; verdrietig; vol met zorgen
trostlos grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos diepbedroefd; niet te troosten; ontroostbaar; zielsbedroefd
trüb naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig bedroefd; beslagen; dof; donker; drabbig; droef; droevig; druilerig; duister; flauw; glansloos; kommervol; mat; met neerslag; miezerig; mistig; nat; nevelachtig; niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; onverlicht; onzuiver; regenachtig; rouwig; treurig; troebel; troebelachtig; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verdrietig; vol met zorgen; wazig; wollig
trübselig naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig bedroefd; droef; droefgeestig; droevig; kommervol; melancholisch; naar; naargeestig; pessimistisch; somber; terneergeslagen; verdrietig; vol met zorgen
trübsinnig naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig afgedrukt; bedroefd; droef; droevig; gedrukt; kommervol; naar; naargeestig; pessimistisch; rouwig; somber; terneergeslagen; treurig; verdrietig; vol met zorgen
verdrießlich naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig bedroefd; brommerig; droef; droevig; futloos; gebelgd; gepikeerd; geprikkeld; helaas; jammer; jammer genoeg; kommervol; kortaf; korzelig; lamlendig; landerig; misnoegd; mopperig; ontevreden; ontstemd; snauwend; sneu; spijtig; verdrietig; verstoord; vervelend; vol met zorgen; wrevelig
übellaunig naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig chagrijnig; gemelijk; grillig; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; onberekenbaar; onvoorspelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; wispelturig

Verwante woorden van "troosteloos":


Wiktionary: troosteloos


Cross Translation:
FromToVia
troosteloos verwüstet deserted — desolate
troosteloos untröstlich disconsolate — inconsolable
troosteloos wehmütig; dunkel; finster; düster; trübe sombre — Qui est peu éclairer ; qui recevoir peu de lumière ; qui est obscur.