Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- trakteren:
-
Wiktionary:
- trakteren → traktieren
- trakteren → bewirten
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor trakteren (Nederlands) in het Duits
trakteren:
-
trakteren (fuiven)
einen ausgeben-
einen ausgeben werkwoord (gebe einen aus, gibst einen aus, gibt einen aus, gab einen aus, gabt einen aus, einen ausgegeben)
-
-
trakteren (uitdelen)
verteilen; austeilen; distribuieren-
distribuieren werkwoord (distribuiere, distribuierst, distribuiert, distribuierte, distribuiertet, distribuiert)
Conjugations for trakteren:
o.t.t.
- trakteer
- trakteert
- trakteert
- trakteren
- trakteren
- trakteren
o.v.t.
- trakteerde
- trakteerde
- trakteerde
- trakteerden
- trakteerden
- trakteerden
v.t.t.
- heb getrakteerd
- hebt getrakteerd
- heeft getrakteerd
- hebben getrakteerd
- hebben getrakteerd
- hebben getrakteerd
v.v.t.
- had getrakteerd
- had getrakteerd
- had getrakteerd
- hadden getrakteerd
- hadden getrakteerd
- hadden getrakteerd
o.t.t.t.
- zal trakteren
- zult trakteren
- zal trakteren
- zullen trakteren
- zullen trakteren
- zullen trakteren
o.v.t.t.
- zou trakteren
- zou trakteren
- zou trakteren
- zouden trakteren
- zouden trakteren
- zouden trakteren
en verder
- ben getrakteerd
- bent getrakteerd
- is getrakteerd
- zijn getrakteerd
- zijn getrakteerd
- zijn getrakteerd
diversen
- trakteer!
- trakteert!
- getrakteerd
- trakterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor trakteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
austeilen | trakteren; uitdelen | distribueren; doneren; dulden; duren; geven; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; ronddelen; schenken; toelaten; toestaan; toestemmen; uitreiken; verdelen; vergunnen |
distribuieren | trakteren; uitdelen | distribueren; rantsoeneren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen |
einen ausgeben | fuiven; trakteren | feestelijk onthalen; fuiven; fêteren |
verteilen | trakteren; uitdelen | distribueren; doorgeven; onderverdelen; rantsoeneren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondstrooien; spreiden; uitdelen; uitreiken; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; verspreiden; verstrooien |