Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- traagheid:
- traag:
-
Wiktionary:
- traagheid → Trägheit
- traagheid → Trägheit, Langsamkeit, Faible, Flauheit, Melancholie, Schwermut, Tiefsinn, Trübsinn, Wehmut, Strapaze, Abnahme, Apathie, Teilnahmslosigkeit, Leidenschaftslosigkeit, Gefühllosigkeit, Gleichgültigkeit, Länge
- traag → langsam
- traag → langsam, untätig, inaktiv, lasch
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor traagheid (Nederlands) in het Duits
traagheid:
-
de traagheid (inertie; indolentie; sloomheid; logheid; luiheid; langzaamheid; lamlendigheid; slapte)
die Faulheit; die Trägheit; der Faulenzer; die Langsamkeit; die Schlappheit; die Plumpheit; die Lethargie; die Laschheit; die Grobheit; die Mattigkeit; die Schwerfälligkeit; die Laxheit; die Lauheit; die Klobigkeit; die Flegelhaftigkeit; die Schlafsucht; die Schlafsüchte
Vertaal Matrix voor traagheid:
Verwante woorden van "traagheid":
Wiktionary: traagheid
traagheid
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• traagheid | → Trägheit | ↔ inertia — in physics |
• traagheid | → Langsamkeit; Trägheit | ↔ slowness — quality of being slow |
• traagheid | → Faible; Flauheit; Melancholie; Schwermut; Tiefsinn; Trübsinn; Wehmut; Strapaze; Abnahme; Apathie; Teilnahmslosigkeit; Leidenschaftslosigkeit; Gefühllosigkeit; Gleichgültigkeit | ↔ abattement — diminution rapide, d’une durée plus ou moins longue, des forces physiques et des fonctions psychiques. |
• traagheid | → Trägheit | ↔ inertie — Force en physique (2): |
• traagheid | → Langsamkeit | ↔ lenteur — manque de rapidité dans le mouvement et dans l’action. |
• traagheid | → Länge | ↔ longueur — Mesure de la distance |
traag:
-
traag (sloom; langzaam)
langsam; träge; schwerfällig-
langsam bijvoeglijk naamwoord
-
träge bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
-
traag (treuzelachtig; langzaam; aarzelend; slepend; weifelend; dralend; besluitloos; talmend; treuzelend; leuterig)
langsam; träge; trödelig; schleppend; unschlüssig; zauderhaft; zögernd; unentschlossen-
langsam bijvoeglijk naamwoord
-
träge bijvoeglijk naamwoord
-
trödelig bijvoeglijk naamwoord
-
schleppend bijvoeglijk naamwoord
-
unschlüssig bijvoeglijk naamwoord
-
zauderhaft bijvoeglijk naamwoord
-
zögernd bijvoeglijk naamwoord
-
unentschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
-
traag (werkschuw; lui)
arbeitsscheu-
arbeitsscheu bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor traag:
Verwante woorden van "traag":
Synoniemen voor "traag":
Antoniemen van "traag":
Verwante definities voor "traag":
Wiktionary: traag
traag
Cross Translation:
adjective
-
eine niedrige Geschwindigkeit aufweisend, lange Zeit benötigend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• traag | → langsam | ↔ slow — not quick in motion |
• traag | → langsam | ↔ slowly — At a slow pace |
• traag | → langsam | ↔ lent — Qui n’est pas rapide dans ses mouvements, dans ses actions, qui n’agir pas avec promptitude. |
• traag | → untätig; inaktiv; lasch | ↔ oisif — Qui ne faire rien, qui n’a pas d’occupation, de profession. |