Nederlands
Uitgebreide vertaling voor tikken (Nederlands) in het Duits
tikken:
-
tikken (aantikken; kloppen; aankloppen)
klopfen; ticken; pochen; auf der Schreibmaschine schreiben; berühren; anstoßen; abklopfen; tippen; aufgehen; aufstampfen-
auf der Schreibmaschine schreiben werkwoord (schreibe auf der Schreibmaschine, schrieb, schriebt, auf der Schreibmaschine geschrieben)
-
aufstampfen werkwoord (stampfe auf, stampfst auf, stampft auf, stampfte auf, stampftet auf, aufgestampft)
-
tikken (typen; machineschrijven)
tippen; auf der Schreibmaschine schreiben-
auf der Schreibmaschine schreiben werkwoord (schreibe auf der Schreibmaschine, schrieb, schriebt, auf der Schreibmaschine geschrieben)
-
tikken
Conjugations for tikken:
o.t.t.
- tik
- tikt
- tikt
- tikken
- tikken
- tikken
o.v.t.
- tikte
- tikte
- tikte
- tikten
- tikten
- tikten
v.t.t.
- heb getikt
- hebt getikt
- heeft getikt
- hebben getikt
- hebben getikt
- hebben getikt
v.v.t.
- had getikt
- had getikt
- had getikt
- hadden getikt
- hadden getikt
- hadden getikt
o.t.t.t.
- zal tikken
- zult tikken
- zal tikken
- zullen tikken
- zullen tikken
- zullen tikken
o.v.t.t.
- zou tikken
- zou tikken
- zou tikken
- zouden tikken
- zouden tikken
- zouden tikken
en verder
- ben getikt
- bent getikt
- is getikt
- zijn getikt
- zijn getikt
- zijn getikt
diversen
- tik!
- tikt!
- getikt
- tikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de tikken