Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- terugschrikken:
-
Wiktionary:
- terugschrikken → zurückschrecken
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor terugschrikken (Nederlands) in het Duits
terugschrikken:
terugschrikken werkwoord (schrik terug, schrikt terug, schrok terug, schrokken terug, teruggeschrokken)
-
terugschrikken (terugdeinzen; achteruitgaan; terugwijken; achteruitdeinzen)
zurückzucken; zurückfahren; zurückschrecken; zurückscheuen; zurückprallen; zurückzaudern-
zurückzucken werkwoord
-
zurückfahren werkwoord (fahre zurück, fährst zurück, fährt zurück, fuhr zurück, fuhret zurück, zurückgefahren)
-
zurückschrecken werkwoord (schrecke zurück, schreckst zurück, schreckt zurück, schreckte zurück, schrecktet zurück, zurückgeschreckt)
-
zurückscheuen werkwoord
-
zurückprallen werkwoord (pralle zurück, prallst zurück, prallt zurück, prallte zurück, pralltet zurück, zurückgeprallt)
-
zurückzaudern werkwoord
-
Conjugations for terugschrikken:
o.t.t.
- schrik terug
- schrikt terug
- schrikt terug
- schrikken terug
- schrikken terug
- schrikken terug
o.v.t.
- schrok terug
- schrok terug
- schrok terug
- schrokken terug
- schrokken terug
- schrokken terug
v.t.t.
- ben teruggeschrokken
- bent teruggeschrokken
- is teruggeschrokken
- zijn teruggeschrokken
- zijn teruggeschrokken
- zijn teruggeschrokken
v.v.t.
- was teruggeschrokken
- was teruggeschrokken
- was teruggeschrokken
- waren teruggeschrokken
- waren teruggeschrokken
- waren teruggeschrokken
o.t.t.t.
- zal terugschrikken
- zult terugschrikken
- zal terugschrikken
- zullen terugschrikken
- zullen terugschrikken
- zullen terugschrikken
o.v.t.t.
- zou terugschrikken
- zou terugschrikken
- zou terugschrikken
- zouden terugschrikken
- zouden terugschrikken
- zouden terugschrikken
diversen
- schrik terug!
- schrikt terug!
- teruggeschrokken
- terugschrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor terugschrikken:
Wiktionary: terugschrikken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• terugschrikken | → zurückschrecken | ↔ recoil — to pull back, especially in disgust, horror or astonishment |