Nederlands

Uitgebreide vertaling voor teer (Nederlands) in het Duits

teer:

teer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de teer (pek)
    Pech; der Teer
    • Pech [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Teer [der ~] zelfstandig naamwoord

teer bijvoeglijk naamwoord

  1. teer (kwetsbaar; zwak; breekbaar; fragiel; broos)
    zerbrechlich; quetschbar; brechbar; mürbe; kränklich; zart; brüchig; empfindlich; verletzbar; schwächlich; bröcklig; hinfällig; gläsern; verwundbar; schwach; hilflos; flau; gebrechlich
  2. teer (delicaat; kwetsbaar; teder; )
    zärtlich; empfindlich; fein; delikat; liebend; empfindsam; heikel; sanft; sanftmütig; schwächlich; zart; hilflos
  3. teer (kwetsbaar)
    empfindlich; verletzbar; quetschbar

Vertaal Matrix voor teer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Pech pek; teer ellende; malheur; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onspoed; pech; ramp; rampspoed; tegenslag; tegenspoed; terugslag; terugslagen
Teer pek; teer
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- zwak
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brechbar breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
bröcklig breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak brokkelig; bros; kruimelend; kruimig
brüchig breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak gammel; krakkemikkig; wankel; wrak; zwak
delikat breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak delicaat; fijn van smaak; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
empfindlich breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak aangebrand; angstig voor pijn; armzalig; berooid; gammel; gevoelig; humeurig; karig; kies; kleinzerig; korzelig; krakkemikkig; lichtgeraakt; mager; met veel tact; nijpend; pover; schamel; schraal; sensitief; slap; smartelijk; tactvol; teergevoelig; teerhartig; vatbaar; wankel; weekhartig; zwak
empfindsam breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak gammel; gevoelig; krakkemikkig; teergevoelig; vatbaar; wankel; zwak
fein breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak aangenaam; aardig; armzalig; behaaglijk; bijzonder aangenaam; chic; cru; decoratief; dun; eerlijk; elegant; esthetisch; fijn; fijngebouwd; gammel; geraffineerd; gracieus; ijl; karig; krakkemikkig; leuk; lief; mager; modieuze verfijning; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; plezant; plezierig; pover; prettig; rank; rechtschapen; rechttoe rechtaan; schamel; schraal; sierlijk; slank; slank en smal; slap; smaakvol; stijlvol; subtiel; sympathiek; tenger; van geringe dichtheid; verfijnd; wankel; zwak
flau breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak armzalig; dof; flauw; flets; gammel; grauwkleurig; grijs; karig; krakkemikkig; krukkig; laf; lijzig; log; loom; mager; mat; mistig; nevelachtig; niet helder; onbeholpen; onduidelijk; onhandig; onhelder; pover; schamel; schraal; schutterig; slungelig; smakeloos; stumperig; stuntelig; sukkelig; vaag; vagelijk; wankel; wazig; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos; zwak
gebrechlich breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak arm; armzalig; bleekjes; dun; gammel; geen vet op de botten hebbende; iel; inferieur; karig; krakkemikkig; krukkig; mager; minderwaardig; onbeholpen; ondermaats; ondeugdelijk; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schriel; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; tweederangs; wankel; wee; ziekelijk; zwak
gläsern breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; dun; flagrant; gammel; glasachtig; glazen; glazig; ijl; krakkemikkig; overduidelijk; transparant; van geringe dichtheid; verhelderend; wankel; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zwak
heikel breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak delicaat; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair; risicovol; riskant
hilflos breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak armzalig; bleekjes; gebrekkig; hulpeloos; karig; knullig; krukkig; mager; onbeholpen; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wee; weerloos; ziekelijk; zwak
hinfällig breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak aftands; arm; armetierig; armzalig; berooid; bleekjes; gammel; inferieur; karig; krakkemikkig; krakkemikkige; krukkig; kwijnend; mager; minderwaardig; onbeholpen; ondermaats; ondeugdelijk; onhandig; onooglijk; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; tweederangs; verlopen; wankel; wee; wrak; ziekelijk; zwak
kränklich breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak armzalig; bleekjes; dun; gammel; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; krakkemikkig; krukkig; mager; menstruerend; onbeholpen; ongesteld; ongezond; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schriel; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig; wankel; wee; ziekelijk; ziekjes; zwak
liebend breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak liefhebbend
mürbe breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak bros; gammel; krakkemikkig; mals; murw; voos; wankel; wrak; zwak
quetschbar breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
sanft breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak bedaard; clement; gelijkmoedig; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; in een handomdraai; kalm; kalmpjes; mak; mild; moeiteloos; onbewogen; rustig; sereen; vanzelf; vlinderachtig; welwillend; zacht; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zonder moeite
sanftmütig breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; clement; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; mak; mild; plezierig; voorkomend; vriendelijk; welwillend; zacht; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
schwach breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak achtergebleven; achterlijk; arm; armetierig; armzalig; bleekjes; debiel; dement; dof; dun; flauw; flauwtjes; flets; gammel; idioot; ijl; imbeciel; inferieur; karig; krakkemikkig; kwijnend; laag; mager; mat; matig; middelmatig; min; minderwaardig; niet al te best; niet helder; niet hoog; niet stevig; onbeduidend; ondermaats; ondeugdelijk; pips; ploertig; pover; schamel; schemerig; schimmig; schraal; slap; slapjes; slecht; tweederangs; van geringe dichtheid; wankel; wee; week; ziekelijk; zwak; zwakjes; zwakzinnig
schwächlich breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak armzalig; bleekjes; debiel; dement; gammel; idioot; imbeciel; karig; krakkemikkig; krukkig; mager; matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; onbeholpen; onhandig; pips; ploertig; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wankel; wee; ziekelijk; zwak; zwakjes; zwakzinnig
verletzbar breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak slap; zwak
verwundbar breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak slap; zwak
zart breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak dun; fijn; fijngebouwd; gammel; kies; krakkemikkig; lichtgebouwd; mals; met veel tact; pril; rank; slank; slap; subtiel; tactvol; tenger; vroeg; wankel; zwak
zerbrechlich breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak armzalig; dun; fijn; fijngebouwd; gammel; karig; krakkemikkig; lichtgebouwd; mager; pover; rank; schamel; schraal; slank; slap; tenger; wankel; zwak
zärtlich breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak diep; innig; intens

Verwante woorden van "teer":


Synoniemen voor "teer":


Antoniemen van "teer":


Verwante definities voor "teer":

  1. breekbaar, snel stuk of ziek1
    • zij heeft een tere gezondheid1
  2. waar je moeilijk over kunt praten omdat het gevoelig ligt1
    • dat is een teer onderwerp1

Wiktionary: teer

teer
noun
  1. een olieachtige vloeistof met een zeer hoge viscositeit
adjective
  1. broos, breekbaar
teer
noun
  1. braunschwarze, dicke, fette, klumpige, hässlich schwarze, ölig-klebrige Flüssigkeit von scharfem Geruch, entsteht durch trockenes Erhitzen organischer Stoffe (z.B. Kohle) unter Luftabschluss

Cross Translation:
FromToVia
teer Teer tar — substance
teer Teer tar — byproduct of tobacco smoke
teer delikat; fein; gelinde; zart; köstlich; lecker; wohlschmeckend; zartfühlend; feinfühlend; feinfühlig; empfindlich; taktvoll; behutsam; heikel; kitzlig; wählerisch; subtil délicat — Qui est d’une très grande finesse, très délié.
teer Teer goudron — (term, Histoire des techniques) résine noirâtre pour calfater les navires.

teer vorm van teren:

teren werkwoord (teer, teert, teerde, teerden, geteerd)

  1. teren (met teer besmeren)
    teeren
    • teeren werkwoord (teere, teerst, teert, teerte, teertet, geteert)

Conjugations for teren:

o.t.t.
  1. teer
  2. teert
  3. teert
  4. teren
  5. teren
  6. teren
o.v.t.
  1. teerde
  2. teerde
  3. teerde
  4. teerden
  5. teerden
  6. teerden
v.t.t.
  1. heb geteerd
  2. hebt geteerd
  3. heeft geteerd
  4. hebben geteerd
  5. hebben geteerd
  6. hebben geteerd
v.v.t.
  1. had geteerd
  2. had geteerd
  3. had geteerd
  4. hadden geteerd
  5. hadden geteerd
  6. hadden geteerd
o.t.t.t.
  1. zal teren
  2. zult teren
  3. zal teren
  4. zullen teren
  5. zullen teren
  6. zullen teren
o.v.t.t.
  1. zou teren
  2. zou teren
  3. zou teren
  4. zouden teren
  5. zouden teren
  6. zouden teren
en verder
  1. ben geteerd
  2. bent geteerd
  3. is geteerd
  4. zijn geteerd
  5. zijn geteerd
  6. zijn geteerd
diversen
  1. teer!
  2. teert!
  3. geteerd
  4. terend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

teren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. teren (met teer insmeren)
    Teeren; mit Teer einschmieren

Vertaal Matrix voor teren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Teeren met teer insmeren; teren
mit Teer einschmieren met teer insmeren; teren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
teeren met teer besmeren; teren asfalteren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
teeren met teer ingesmeerd; teren

Wiktionary: teren

teren
verb
  1. met teer besmeren

Verwante vertalingen van teer