Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufhäufeln
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
|
aufhäufen
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen
|
aufstocken
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; omhoog doen; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen
|
ausbauen
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aanbouwen; afmaken; afwisselen; beteren; bijbouwen; bijwerken; completeren; corrigeren; expanderen; goedmaken; herstellen; herzien; openen; perfectioneren; renoveren; repareren; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; veranderen; verbeteren; verbreiden; vermeerderen; verruimen; vervolledigen; vervolmaken; verwijden; verwisselen; volledig maken; voltooien; wijzigen
|
ausbreiten
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; breder maken; breed uitmeten; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opzetten; spreiden; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; verbreden; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
|
ausdehnen
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opzetten; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitrekken; uitzwellen; verbreiden; verlengen; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
ausweiten
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; oprekken; opzetten; rekken; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
|
ergänzen
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
afmaken; beteren; bijwerken; completeren; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; perfectioneren; renoveren; repareren; verbeteren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
erhöhen
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
heffen; hoger maken; omhoog doen; opdrijven; ophogen; opschroeven; opslag geven; veel doen stijgen; verhogen
|
erweitern
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
breder maken; expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreden; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
|
steigern
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; doen stijgen; gedijen; groeien; groter worden; hoger bieden; hoger maken; omhooggaan; omhoogkomen; opbieden; opstijgen; opvliegen; opzetten; stijgen; toenemen; trappen van vergelijking vormen; verhogen; vermeerderen
|
verbreiten
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
alom bekend maken; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verbreiden; verdelen; verspreiden
|
vergrößern
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; in-/uitzoomen; inzoomen; omhooggaan; openen; opzetten; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
vermehren
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; reproduceren; stijgen; toenemen; verdubbelen; vermeerderen; vermenigvuldigen
|
zunehmen
|
talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
|
aangroeien; aankomen; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dikker worden; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; tot damp worden; verdampen; vermeerderen; vervliegen; zwaarder worden
|