Nederlands
Uitgebreide vertaling voor suffig (Nederlands) in het Duits
suffig:
-
suffig (slaperig; versuft; lodderig; dommelig)
schläfrig; dösig; duselig; verschlafen; schlaftrunken-
schläfrig bijvoeglijk naamwoord
-
dösig bijvoeglijk naamwoord
-
duselig bijvoeglijk naamwoord
-
verschlafen bijvoeglijk naamwoord
-
schlaftrunken bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor suffig:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verschlafen | verslapen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
duselig | dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft | aangeschoten; bedwelmd; beneveld; beschonken; daas; doezelig; dof; geesteloos; mat; onder invloed; soezerig; soezig; suf; teut; tipsy; verdoofd; versuft |
dösig | dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft | daas; doezelig; dof; eentonig; geesteloos; mat; monotoon; saai; slaapverwekkend; soezerig; soezig; suf; versuft |
schlaftrunken | dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft | met een wazige blik; slaapdronken |
schläfrig | dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft | soezig |
verschlafen | dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft | slaapdronken |