Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. suffig:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor suffig (Nederlands) in het Duits

suffig:

suffig bijvoeglijk naamwoord

  1. suffig (slaperig; versuft; lodderig; dommelig)
    schläfrig; dösig; duselig; verschlafen; schlaftrunken

Vertaal Matrix voor suffig:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verschlafen verslapen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
duselig dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft aangeschoten; bedwelmd; beneveld; beschonken; daas; doezelig; dof; geesteloos; mat; onder invloed; soezerig; soezig; suf; teut; tipsy; verdoofd; versuft
dösig dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft daas; doezelig; dof; eentonig; geesteloos; mat; monotoon; saai; slaapverwekkend; soezerig; soezig; suf; versuft
schlaftrunken dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft met een wazige blik; slaapdronken
schläfrig dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft soezig
verschlafen dommelig; lodderig; slaperig; suffig; versuft slaapdronken

Verwante woorden van "suffig":

  • suffigheid, suffige

Verwante vertalingen van suffig