Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
offen
|
niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
benaderbaar; contemplatief; cru; eerlijk; frank; genaakbaar; genereus; goedgeefs; gul; ledig; leeg; mild; niet dicht; onbewimpeld; onbewoond; onbezet; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; ronduit; royaal; ruimhartig; ruiterlijk; scheutig; toegankelijk; vrijgevig
|
stattlich
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufrecht
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
contemplatief; echt; eerlijk; menens; openlijk; oprecht; overeind; rechtop; rechtopstaand; ronduit; staand
|
beherzt
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
manhaftig
|
brav
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
braaf; decent; deugdzaam; eerbaar; fatsoenlijk; lief; manierlijk; netjes; voorbeeldig; welvoeglijk; zoet
|
dreist
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
aanmatigend; adrem; arrogant; bijdehand; brutaal; driest; gevat; hautain; hondsbrutaal; hooghartig; onbeleefd; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; ongemanierd; raak; respectloos; snedig; vrijpostig
|
entschieden
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
absoluut; bepaald; beslist; besluitvaardig; doortastend; drastisch; een zekere; eenduidig; ferm; gedecideerd; gedetermineerd; kordaat; krachtdadig; krachtig; ondubbelzinnig; onweerlegbaar; resoluut; ronduit; stellig; sterk; vast en zeker; vastberaden; vastbesloten; zeker
|
entschlossen
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
absoluut; beslist; besluitvaardig; doortastend; drastisch; ferm; gedecideerd; kordaat; krachtdadig; krachtig; resoluut; ronduit; standvastig; stellig; sterk; vastberaden; vastbesloten; zeker
|
frech
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
aanmatigend; boers; brutaal; hondsbrutaal; hufterig; lomp; onbehoorlijk; onbehouwen; onbeleefd; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; ongemanierd; onhoffelijk; respectloos; vrijpostig
|
freimütig
|
koen; kranig; manmoedig; niet beschroomd; onbedeesd; onbeducht; onbeschroomd; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stoutmoedig; vermetel; vrijmoedig; vrijpostig
|
met open vizier; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; rondborstig; ronduit; ruiterlijk
|
furchtlos
|
koen; kranig; manmoedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stoutmoedig; vermetel
|
onversaagd; onverschrokken; zonder angst; zonder vrees
|
gewagt
|
koen; kranig; manmoedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stoutmoedig; vermetel
|
gedurfd; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; pikant; provocerend; risicovol; riskant; uitdagend
|
heldenhaft
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
|
heldenmütig
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
|
heroisch
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
heroïek
|
kaltblütig
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
brutaalweg; doodgemoederd; doodgemoedereerd; doodkalm; doodleuk; gemoedereerd; hard; hardop; koelbloedig; koudbloedig; luid; meedogenloos; onverschrokken; wreed
|
keck
|
brutaal; koen; kranig; manmoedig; niet beschroomd; onbedeesd; onbeducht; onbeschroomd; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stoutmoedig; vermetel; vrijmoedig; vrijpostig
|
brutaalweg; doldriest; doodgemoederd; doodleuk; druk; drukpratend; geanimeerd; lichtzinnig; overmoedig; roekeloos; vermetel; waaghalzig
|
kühn
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stout; stoutmoedig; vermetel
|
|
mannhaft
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stout; stoutmoedig; vermetel
|
manhaftig; mannelijk; potent; viriel
|
mutig
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stout; stoutmoedig; vermetel
|
|
onverfroren
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
|
schneidig
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
adrem; bijdehand; bitter teleurgesteld; gevat; houterig; raak; snedig; stijf; stijve; stram; stroef; verbitterd
|
stark
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
agressief; breed; dik; dikwijls; erg; fantastisch; fel; ferm; flink; fors; frequent; fysiek sterk; gaaf; geducht; gestreng; gewelddadig; geweldig; gigantisch; grandioos; groots; heftig; hevig; immens; in details; in hoge mate; kolossaal; krachtig; lijvig; magnifiek; massief; meermaals; menigmaal; mieters; niet hol; niet toegevend; potig; regelmatig; reusachtig; schitterend; stabiel; sterk; stevig; streng; tof; uit de kluiten gewassen; uitgewerkt; uitnemend; uitstekend; vaak; veelvuldig; vet; voortreffelijk; zeer groot; zwaar van lijf
|
stattlich
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
aanzienlijk; adelijk; behoorlijk; beroemd; chic; danig; deftig; doorluchtig; duchtig; eerbiedwaardig; elegant; esthetisch; ferm; fier; flink; fors; fysiek sterk; gedistingeerd; geraffineerd; gewichtig; glorieus; groots; hooggeplaatst; illuster; krachtig; plechtig; plechtstatig; potig; prat; rijzig; sierlijk; smaakvol; statig; sterk; stevig; stijlvol; trots; verfijnd; verheven; voornaam; waardig; weids; zeer plechtig
|
stolz
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
|
aanmatigend; arrogant; fier; flink; geringschattend; glorieus; groots; hautain; heerlijk; hooghartig; hoogmoedig; hovaardig; kleinerend; kostelijk; laatdunkend; minachtend; neerbuigend; prat; trots; uit de hoogte; uitstekend; verwaand; voortreffelijk; zelfgenoegzaam; zelfingenomen
|
tapfer
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stout; stoutmoedig; vermetel
|
behoorlijk; danig; duchtig; manhaftig
|
unerschrocken
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stout; stoutmoedig; vermetel
|
koelbloedig; onversaagd; onverschrokken; zonder vrees
|
unverschämt
|
niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
aanmatigend; beledigend; boers; brutaal; hondsbrutaal; hufterig; indiscreet; lomp; onbehoorlijk; onbehouwen; onbeleefd; onbeschaafd; onbeschaamd; onbescheiden; onbeschoft; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongegeneerd; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onhoffelijk; onwelvoegelijk; respectloos; schandalig; schandelijk; verfoeilijk; vrijpostig
|
unverzagt
|
koen; kranig; manmoedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stoutmoedig; vermetel
|
onversaagd; onverschrokken; zonder vrees
|
wagemutig
|
dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stout; stoutmoedig; vermetel
|
gedurfd; gewaagd; pikant; provocerend; uitdagend
|