Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
groß
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
stattlich
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
-
|
flink; fors; sterk
|
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beharrlich
|
ferm; fiks; flink; stevig
|
onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend
|
beständig
|
ferm; fiks; flink; stevig
|
bestendig; constant; de hele tijd; gelijkblijvend; gelijkmatig; gestaag; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend; voortdurend
|
dauerhaft
|
degelijk; ferm; fiks; flink; solide; stabiel; stevig
|
betrouwbaar; blijvend; consistent; de hele tijd; degelijk; deugdelijk; duurzaam; gelijkmatig; gestaag; hecht; voortdurend
|
derb
|
ferm; fiks; flink; fors; potig; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
aanmatigend; banaal; bot; dorps; duidelijk; flagrant; grof; grofgebouwd; laag-bij-de-grond; lomp; onbehouwen; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; ongelikt; ongepast; onkies; onopgevoed; onvertogen; overduidelijk; plat; platvloers; respectloos; ruw; schunnig; triviaal; verkeerd; vunzig; zo klaar als een klontje; zonneklaar
|
eine heftige Debatte
|
hartig; pittig; pittig gesprek; stevig
|
|
eisern
|
ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
halsstarrig; hardhoofdig; ijzeren; keihard; koppig; onbuigzaam; onverzettelijk; onwankelbaar; onwrikbaar; oorverdovend; pal; pittig; standvastig; stijfhoofdig; stijfkoppig; straf; vasthoudend; volhardend
|
fest
|
degelijk; solide; stevig
|
betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; diepgeworteld; doortastend; drastisch; ferm; hard; hardop; hecht; krachtdadig; krachtig; luid; pittig; straf
|
forsch
|
ferm; fiks; flink; fors; fysiek sterk; krachtig; potig; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
beslist; besluitvaardig; doortastend; drastisch; energiek; ferm; geanimeerd; gedecideerd; kordaat; krachtdadig; krachtig; levendig; massief; niet hol; resoluut; sterk; vastberaden; vief; vol fut
|
gediegen
|
degelijk; ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
betrouwbaar; curieus; degelijk; degelijke; deugdelijk; gedegen; merkwaardig; van goede hoedanigheid; vreemd
|
gezalzenes
|
hartig; pittig; pittig gesprek; stevig
|
|
groß
|
flink; fors; potig; stevig
|
ampel; breedvoerig; driedubbel; driemaal zo groot; drievoudig; enorm; gigantisch; groot; groots; heel erg; immens; in details; in zeer hoge mate; kolossaal; lang; omstandig; reusachtig; reuze; rijzig; uitgebreid; uitgewerkt; uitvoerig; weids; zeer groot
|
handfest
|
degelijk; solide; stevig
|
betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; onweerlegbaar; pittig; straf; vast en zeker
|
heftige
|
hartig; pittig; pittig gesprek; stevig
|
|
kraftvoll
|
ferm; fiks; flink; fysiek sterk; krachtig; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
daadkrachtig; doortastend; drastisch; dynamisch; energiek; ferm; geanimeerd; krachtdadig; krachtig; levendig; sterk; vief; vol fut
|
kräftig
|
degelijk; ferm; fiks; flink; fors; fysiek sterk; krachtig; potig; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
betrouwbaar; breed; daadkrachtig; degelijk; deugdelijk; doortastend; drastisch; dynamisch; energiek; erg; fel; ferm; fors; geanimeerd; heftig; hevig; krachtdadig; krachtig; levendig; massief; met een krachtige uitwerking; niet hol; sterk; uit de kluiten gewassen; vief; vol fut
|
robust
|
degelijk; ferm; fiks; flink; fors; potig; robuust; solide; stabiel; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
betrouwbaar; breed; degelijk; deugdelijk; fors; massief; niet hol; uit de kluiten gewassen
|
sicher
|
ferm; fiks; flink; stevig
|
absoluut; accuraat; assertief; bepaald; beslist; besluitvaardig; duidelijk; echt; een zekere; feitelijk; flagrant; gedecideerd; geheid; gewis; heel zeker; herkenbaar; heus; jazeker; kordaat; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onfeilbaar; ongetwijfeld; onmiskenbaar; onwankelbaar; onwrikbaar; op heterdaad; overduidelijk; pal; precies; resoluut; reëel; ronduit; secuur; standvastig; stellig; stipt; vast; vast en zeker; vastberaden; vastbesloten; vasthoudend; veilig; volhardend; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker; zelfbewust; zelfverzekerd; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zorgvuldig
|
solide
|
degelijk; ferm; fiks; flink; robuust; solide; stabiel; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
bekend; betrouwbaar; degelijk; degelijke; deugdelijk; doortimmerd; gedegen; gefundeerd; onderbouwd; van goede hoedanigheid; vertrouwd
|
stabil
|
degelijk; ferm; fiks; flink; robuust; solide; stabiel; sterk; stevig; stevig gebouwd
|
betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; massief; niet hol; stationair
|
standhaft
|
ferm; fiks; flink; stevig
|
houterig; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; stijf; stijve; stram; stroef; vasthoudend; volhardend
|
stark
|
ferm; flink; fors; fysiek sterk; krachtig; potig; stabiel; sterk; stevig
|
agressief; breed; dapper; dik; dikwijls; erg; fantastisch; fel; fors; frequent; gaaf; geducht; gestreng; gewelddadig; geweldig; gigantisch; grandioos; groots; heftig; heldhaftig; heroïsch; hevig; immens; in details; in hoge mate; kloek; kolossaal; krachtig; lijvig; magnifiek; massief; meermaals; menigmaal; mieters; moedig; niet hol; niet toegevend; onverschrokken; regelmatig; reusachtig; schitterend; stout; stoutmoedig; streng; tof; uit de kluiten gewassen; uitgewerkt; uitnemend; uitstekend; vaak; veelvuldig; vet; voortreffelijk; zeer groot; zwaar van lijf
|
stattlich
|
ferm; flink; fors; fysiek sterk; krachtig; potig; sterk; stevig
|
aanzienlijk; adelijk; behoorlijk; beroemd; chic; danig; dapper; deftig; doorluchtig; duchtig; eerbiedwaardig; elegant; esthetisch; fier; flink; gedistingeerd; geraffineerd; gewichtig; glorieus; groots; heldhaftig; heroïsch; hooggeplaatst; illuster; kloek; moedig; onverschrokken; plechtig; plechtstatig; prat; rijzig; sierlijk; smaakvol; statig; stijlvol; stout; stoutmoedig; trots; verfijnd; verheven; voornaam; waardig; weids; zeer plechtig
|
stramm
|
ferm; flink; fysiek sterk; krachtig; sterk; stevig
|
behoorlijk; danig; duchtig; houterig; massief; niet hol; stijf; stijve; strak; strakgespannen; stram; stroef
|
stämmig
|
ferm; flink; fors; fysiek sterk; krachtig; potig; sterk; stevig
|
flink; gespierd; massief; niet hol; stoer
|
tauglich
|
degelijk; solide; stevig
|
behendig; bekwaam; betrouwbaar; bruikbare; degelijk; deugdelijk; fysiek in staat; handig; in staat; kundig; vaardig
|
unerschütterlich
|
ferm; fiks; flink; stevig
|
houterig; koelbloedig; onbewogen; onverschillig; onverstoorbaar; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; stijf; stijve; stram; stroef; vasthoudend; volhardend
|
zuverlässig
|
degelijk; solide; stevig
|
bekend; betrouwbaar; degelijk; degelijke; deugdelijk; gedegen; van goede hoedanigheid; vertrouwd
|