Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. steunpilaar:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor steunpilaar (Nederlands) in het Duits

steunpilaar:

steunpilaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de steunpilaar (toeverlaat; steun)
    die Stütze; die Zuversicht; die Unterstützung; die Hilfe; die Entlastung; der Halt; der Anhaltspunkt

Vertaal Matrix voor steunpilaar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anhaltspunkt steun; steunpilaar; toeverlaat aanknopingspunt; aanwijzing
Entlastung steun; steunpilaar; toeverlaat decharge; ontlasting; stoelgangen; van een last ontdoen
Halt steun; steunpilaar; toeverlaat halt; hechtheid; houvast; ondersteuning; realiteit; soliditeit; steun; stevigheid; support; vastheid; werkelijkheid
Hilfe steun; steunpilaar; toeverlaat assistent; assistentie; bijstand; dienstbetoon; handreiking; help; helper; hulp; hulpbetoon; hulpje; hulpverlening; knecht; maatschappelijk werk; maatschappelijke hulpverlening; ondersteuning; online-Help; poetsvrouw; schoonmaakster; secondant; steun; steunuitkering; support; werkster
Stütze steun; steunpilaar; toeverlaat bijstand; boekensteun; boekenstut; hulp; maatschappelijke hulpverlening; ondersteuning; schoor; schraag; sociale bijstand; steun; steun en toeverlaat; stut; support; uitlaatklep
Unterstützung steun; steunpilaar; toeverlaat abw; assistentie; bijstand; bijstandsuitkering; bz; dienstbetoon; handreiking; hulp; hulpbetoon; hulpverlening; maatschappelijk werk; maatschappelijke hulpverlening; ondersteuning; ruggensteun; rww; sociale bijstand; steun; steunuitkering; subsidie; support; tegemoetkoming; toelage; werkloosheidsuitkering; werklozensteun; ww
Zuversicht steun; steunpilaar; toeverlaat

Verwante woorden van "steunpilaar":


Wiktionary: steunpilaar


Cross Translation:
FromToVia
steunpilaar Stütze mainstay — a chief support
steunpilaar Pfeiler; Kolumne; Säule; Spalte pilier — (architecture) maçonnerie|fr ouvrage de maçonnerie en forme de grosse colonne ronde, carrée, etc., qui sert à soutenir un édifice ou quelque partie d’un édifice.