Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stappen (Nederlands) in het Duits

stappen:

stappen werkwoord (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)

  1. stappen (de hort op gaan; uitgaan)
    ausgehen; stapfen; bummeln; im Schritt gehen; schreiten; gehen; ludern; steigen
    • ausgehen werkwoord (gehe aus, gehst aus, geht aus, ging aus, ginget aus, ausgegangen)
    • stapfen werkwoord (stapfe, stapfst, stapft, stapfte, stapftet, gestapft)
    • bummeln werkwoord (bummele, bummelst, bummelt, bummelte, bummeltet, gebummelt)
    • im Schritt gehen werkwoord
    • schreiten werkwoord (schreite, schreitest, schreitet, schrittet, geschritten)
    • gehen werkwoord (gehe, gehst, geht, ging, gingt, gegangen)
    • ludern werkwoord (ludere, luderst, ludert, luderte, ludertet, geludert)
    • steigen werkwoord (steige, steigst, steigt, stieg, stiegt, gestiegen)
  2. stappen (zich voortbewegen; gaan; lopen)
    gehen; laufen; wandern; im Schritt gehen; spazieren; schreiten; bummeln; spazierengehen; sich fortbewegen
    • gehen werkwoord (gehe, gehst, geht, ging, gingt, gegangen)
    • laufen werkwoord (laufe, läufst, läuft, lief, lieft, gelaufen)
    • wandern werkwoord (wandere, wanderst, wandert, wanderte, wandertet, gewandert)
    • im Schritt gehen werkwoord
    • spazieren werkwoord (spaziere, spazierst, spaziert, spazierte, spaziertet, spaziert)
    • schreiten werkwoord (schreite, schreitest, schreitet, schrittet, geschritten)
    • bummeln werkwoord (bummele, bummelst, bummelt, bummelte, bummeltet, gebummelt)
    • spazierengehen werkwoord
    • sich fortbewegen werkwoord (bewege mich fort, bewegst dich fort, bewegt sich fort, bewegte sich fort, bewegtet euch fort, sich fortbewegt)

Conjugations for stappen:

o.t.t.
  1. stap
  2. stapt
  3. stapt
  4. stappen
  5. stappen
  6. stappen
o.v.t.
  1. stapte
  2. stapte
  3. stapte
  4. stapten
  5. stapten
  6. stapten
v.t.t.
  1. heb gestapt
  2. hebt gestapt
  3. heeft gestapt
  4. hebben gestapt
  5. hebben gestapt
  6. hebben gestapt
v.v.t.
  1. had gestapt
  2. had gestapt
  3. had gestapt
  4. hadden gestapt
  5. hadden gestapt
  6. hadden gestapt
o.t.t.t.
  1. zal stappen
  2. zult stappen
  3. zal stappen
  4. zullen stappen
  5. zullen stappen
  6. zullen stappen
o.v.t.t.
  1. zou stappen
  2. zou stappen
  3. zou stappen
  4. zouden stappen
  5. zouden stappen
  6. zouden stappen
en verder
  1. ben gestapt
  2. bent gestapt
  3. is gestapt
  4. zijn gestapt
  5. zijn gestapt
  6. zijn gestapt
diversen
  1. stap!
  2. stapt!
  3. gestapt
  4. stappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stappen (voetstappen; treden; passen; schreden)
    der Schritte; der Tritte; der Fußstapfen

Vertaal Matrix voor stappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fußstapfen passen; schreden; stappen; treden; voetstappen voetafdruk; voetstap
Schritte passen; schreden; stappen; treden; voetstappen kruizen
Tritte passen; schreden; stappen; treden; voetstappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgehen de hort op gaan; stappen; uitgaan
bummeln de hort op gaan; gaan; lopen; stappen; uitgaan; zich voortbewegen aan de zwier gaan; banjeren; boemelen; kuieren; lanterfanten; lopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; slenteren; verbeuzelen; verknoeien; verlummelen; wandelen
gehen de hort op gaan; gaan; lopen; stappen; uitgaan; zich voortbewegen banjeren; functioneren; gaan; gaan staan; obsederen; omhoogrijzen; opstaan; rijzen; zich begeven
im Schritt gehen de hort op gaan; gaan; lopen; stappen; uitgaan; zich voortbewegen stapvoets gaan
laufen gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; hardlopen; in straaltjes afdruipen; rennen; sijpelen; snellen; spoeden; tempo maken; uitdruppelen
ludern de hort op gaan; stappen; uitgaan
schreiten de hort op gaan; gaan; lopen; stappen; uitgaan; zich voortbewegen schrijden; voortschrijden; waardig lopen
sich fortbewegen gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen
spazieren gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen banjeren; drentelen; flaneren; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
spazierengehen gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen banjeren; drentelen; flaneren; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
stapfen de hort op gaan; stappen; uitgaan
steigen de hort op gaan; stappen; uitgaan aanwassen; afstappen; bouwen; construeren; klauteren; klimmen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; omlaagstappen; opdagen; opduiken; opgaan; opkomen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opzitten; rijzen; stijgen; verschijnen
wandern gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen belopen; betreden; bewandelen; een voettocht maken; omzwerven; te voet afleggen; zwerven

Verwante woorden van "stappen":


Verwante definities voor "stappen":

  1. telkens je ene voet voor de andere zetten1
    • hij stapte door de deur naar buiten1
  2. uitgaan naar cafés1
    • we gaan vanavond lekker stappen1

Wiktionary: stappen

stappen
verb
  1. een stap doen
  2. een avondje uit gaan

Cross Translation:
FromToVia
stappen aussteigen get off(transitive) To disembark from
stappen treten; schreiten step — intransitive: to move the foot in walking
stappen treten; schreiten step — intransitive: to go on foot; especially, to walk a little distance
stappen laufen; gehen; wandern; spazieren gehen walk — move on the feet

stappen vorm van stap:

stap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stap (schrede; pas)
    der Schritt; der Tritt
    • Schritt [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tritt [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schritt pas; schrede; stap tred; voetafdruk; voetstap
Tritt pas; schrede; stap fietstrapper; trapper; voetafdruk; voetstap
- pas

Verwante woorden van "stap":

  • stappen, stapje, stapjes, stapjes

Synoniemen voor "stap":


Verwante definities voor "stap":

  1. keer dat je je ene voet voor je andere zet1
    • hij deed een stap naar voren1

Wiktionary: stap

stap
noun
  1. Das Aufsetzen eines Fußes

Cross Translation:
FromToVia
stap Schritt; Tritt; nicht; nichts pas — Le mouvement que fait une personne ou un animal mettre un pied devant l’autre pour marcher.
stap Antrag; Bemühung; Mühe; Mühsal; Versuch; Demarche requête — Demande écrite ou verbale (sens générale)

Verwante vertalingen van stappen