Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sputteren (Nederlands) in het Duits
sputteren:
-
sputteren (tegensputteren; protesteren; tegenpruttelen)
schwätzen; sich wehren; meckern; murren-
sich wehren werkwoord (wehre mich, wehrst dich, wehrt sich, wehrte sich, wehrtet euch, sich gewehrt)
Conjugations for sputteren:
o.t.t.
- sputter
- sputtert
- sputtert
- sputteren
- sputteren
- sputteren
o.v.t.
- sputterde
- sputterde
- sputterde
- sputterden
- sputterden
- sputterden
v.t.t.
- heb gesputterd
- hebt gesputterd
- heeft gesputterd
- hebben gesputterd
- hebben gesputterd
- hebben gesputterd
v.v.t.
- had gesputterd
- had gesputterd
- had gesputterd
- hadden gesputterd
- hadden gesputterd
- hadden gesputterd
o.t.t.t.
- zal sputteren
- zult sputteren
- zal sputteren
- zullen sputteren
- zullen sputteren
- zullen sputteren
o.v.t.t.
- zou sputteren
- zou sputteren
- zou sputteren
- zouden sputteren
- zouden sputteren
- zouden sputteren
en verder
- ben gesputterd
- bent gesputterd
- is gesputterd
- zijn gesputterd
- zijn gesputterd
- zijn gesputterd
diversen
- sputter!
- sputtert!
- gesputterd
- sutterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sputteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
meckern | protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren | blaten; brommen; foeteren; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mekkeren; misnoegen uiten; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen |
murren | protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren | brommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren |
schwätzen | protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren | babbelen; ijlen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen |
sich wehren | protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren | afhouden; protesteren; tegenspartelen; tegenstribbelen; verzetten; weren |