Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spleten (Nederlands) in het Duits
spleten:
-
de spleten (bergkloven; kloven)
Vertaal Matrix voor spleten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Gebirgsschlüchte | bergkloven; kloven; spleten | |
Klüfte | bergkloven; kloven; spleten | |
Schlünde | bergkloven; kloven; spleten | bekken; muilen |
Verwante woorden van "spleten":
spleet:
-
de spleet (tussenruimte; kloof; uitsparing; opening)
Vertaal Matrix voor spleet:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Aussparung | kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing | bezuiniging; kostenverlaging |
Kluft | kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing | kloffie |
Spalte | kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing | barst; bergkloof; bergspleet; gat; geluidsniveau; groef; holte; inkeping; kloof; kolom; kolom tekst op een pagina; muurnis; nis; opening; paginagedeelte; reet; rotskloof; scheur; split; spouw; torn; uitholling; uitsparing; volume |
Zwischenraum | kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing | interim; spatie; tussenpoos; tussentijd |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Spalte | kolom |
Verwante woorden van "spleet":
Wiktionary: spleet
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spleet | → Spalte; Schlot | ↔ chimney — narrow cleft in a rock face |
• spleet | → Spalte; Spalt | ↔ crevice — narrow crack |
• spleet | → Riss | ↔ fissure — a crack or opening, as in a rock |
• spleet | → Schlitz; Schamritze; Ritze; Schamspalte; Spalte | ↔ slit — vulgar, slang: opening of the vagina |
• spleet | → Spalte | ↔ crevasse — Fente |
spleten vorm van splijten:
-
splijten (uiteensplijten; splitsen; kloven; klieven)
Conjugations for splijten:
o.t.t.
- splijt
- splijt
- splijt
- splijten
- splijten
- splijten
o.v.t.
- speet
- speet
- speet
- spleten
- spleten
- spleten
v.t.t.
- heb gespleten
- hebt gespleten
- heeft gespleten
- hebben gespleten
- hebben gespleten
- hebben gespleten
v.v.t.
- had gespleten
- had gespleten
- had gespleten
- hadden gespleten
- hadden gespleten
- hadden gespleten
o.t.t.t.
- zal splijten
- zult splijten
- zal splijten
- zullen splijten
- zullen splijten
- zullen splijten
o.v.t.t.
- zou splijten
- zou splijten
- zou splijten
- zouden splijten
- zouden splijten
- zouden splijten
en verder
- ben gespleten
- bent gespleten
- is gespleten
- zijn gespleten
- zijn gespleten
- zijn gespleten
diversen
- splijt!
- splijtt!
- gespleten
- splijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor splijten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
spleißen | klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten | doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen |
splissen | klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten | doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen |
zerhacken | klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten | stukhakken |