Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- snik:
- snikken:
-
Wiktionary:
- snik → Schluchzen
- snikken → schluchzen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor snik (Nederlands) in het Duits
snik:
-
de snik (jank)
der Schluchzer
Vertaal Matrix voor snik:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schluchzer | jank; snik |
Verwante woorden van "snik":
Verwante definities voor "snik":
Wiktionary: snik
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snik | → Schluchzen | ↔ sob — a cry with a short, sudden expulsion of breath |
• snik | → Schluchzen | ↔ sanglot — (term, surtout au pluriel) soupir redoubler, spasme de la poitrine qui, contracter par la douleur, laisse échapper des sons entrecouper. |
snikken:
-
snikken (grienen; huilen; snotteren; janken)
-
snikken (janken)
schluchzen; schreien; greinen; heulen; plärren; flennen; herausschreien-
herausschreien werkwoord (schreie heraus, schreist heraus, schreit heraus, schrie heraus, schriet heraus, herausgeschrieen)
Conjugations for snikken:
o.t.t.
- snik
- snikt
- snikt
- snikken
- snikken
- snikken
o.v.t.
- snikte
- snikte
- snikte
- snikten
- snikten
- snikten
v.t.t.
- heb gesnikt
- hebt gesnikt
- heeft gesnikt
- hebben gesnikt
- hebben gesnikt
- hebben gesnikt
v.v.t.
- had gesnikt
- had gesnikt
- had gesnikt
- hadden gesnikt
- hadden gesnikt
- hadden gesnikt
o.t.t.t.
- zal snikken
- zult snikken
- zal snikken
- zullen snikken
- zullen snikken
- zullen snikken
o.v.t.t.
- zou snikken
- zou snikken
- zou snikken
- zouden snikken
- zouden snikken
- zouden snikken
en verder
- ben gesnikt
- bent gesnikt
- is gesnikt
- zijn gesnikt
- zijn gesnikt
- zijn gesnikt
diversen
- snik!
- snikt!
- gesnikt
- snikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor snikken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
flennen | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | emmeren; etteren; griepen; huilen; janken; klieren; sniffen; snotteren; wenen; zeiken |
greinen | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | bouderen; een pruillip trekken; etteren; griepen; klieren; pruilen; zeiken |
herausschreien | janken; snikken | blaffen; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; janken; joelen; jubelen; juichen; schreeuwen; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen |
heulen | janken; snikken | blèren; brullen; emmeren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; schreien; sniffen; snotteren; uitroepen; uitschreeuwen; wenen |
plärren | janken; snikken | blèren; gillen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; wenen |
schluchzen | janken; snikken | emmeren |
schreien | janken; snikken | blaffen; blèren; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; jubelen; juichen; krijsen; roepen; schreeuwen; schreien; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen |
Verwante woorden van "snikken":
Wiktionary: snikken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snikken | → schluchzen | ↔ sob — say (something) while sobbing |