Nederlands
Uitgebreide vertaling voor smalend (Nederlands) in het Duits
smalend:
-
smalend (minachtend; spottend; hooghartig; honend)
höhnisch; verächtlich; geringschätzig; schofel; schmählich; geringschätzend-
höhnisch bijvoeglijk naamwoord
-
verächtlich bijvoeglijk naamwoord
-
geringschätzig bijvoeglijk naamwoord
-
schofel bijvoeglijk naamwoord
-
schmählich bijvoeglijk naamwoord
-
geringschätzend bijvoeglijk naamwoord
-
-
smalend (honend; spottend; smadelijk; schamper; smadend)
höhnisch; abfällig; verspottend; abschätzig; schmählich-
höhnisch bijvoeglijk naamwoord
-
abfällig bijvoeglijk naamwoord
-
verspottend bijvoeglijk naamwoord
-
abschätzig bijvoeglijk naamwoord
-
schmählich bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor smalend:
smalend vorm van smalen:
-
smalen (smaden)
verspotten; verhöhnen; spotten; verächtlich oder hönisch reden von-
verspotten werkwoord
-
verächtlich oder hönisch reden von werkwoord
-
Conjugations for smalen:
o.t.t.
- smaal
- smaalt
- smaalt
- smalen
- smalen
- smalen
o.v.t.
- smaalde
- smaalde
- smaalde
- smaalden
- smaalden
- smaalden
v.t.t.
- heb gesmaald
- hebt gesmaald
- heeft gesmaald
- hebben gesmaald
- hebben gesmaald
- hebben gesmaald
v.v.t.
- had gesmaald
- had gesmaald
- had gesmaald
- hadden gesmaald
- hadden gesmaald
- hadden gesmaald
o.t.t.t.
- zal smalen
- zult smalen
- zal smalen
- zullen smalen
- zullen smalen
- zullen smalen
o.v.t.t.
- zou smalen
- zou smalen
- zou smalen
- zouden smalen
- zouden smalen
- zouden smalen
en verder
- ben gesmaald
- bent gesmaald
- is gesmaald
- zijn gesmaald
- zijn gesmaald
- zijn gesmaald
diversen
- smaal!
- smaalt!
- gesmaald
- smalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor smalen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
spotten | smaden; smalen | belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; ironiseren; schamperen |
verhöhnen | smaden; smalen | belachelijk maken; bespotten; de draak steken; de spot drijven; ironiseren; schamperen; spotten |
verspotten | smaden; smalen | belachelijk maken; bespotten; de draak steken; de spot drijven; ironiseren; spotten; uitlachen |
verächtlich oder hönisch reden von | smaden; smalen |