Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sluimerend (Nederlands) in het Duits

sluimerend:

sluimerend bijvoeglijk naamwoord

  1. sluimerend (verborgen aanwezig zijn; onderhuids; verborgen)
    verborgen; versteckt; unterbewußt; subkutan; unterschwellig; heimlich

Vertaal Matrix voor sluimerend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heimlich onderhuids; sluimerend; verborgen; verborgen aanwezig zijn bedekt; clandestien; geheim; geniepig; genoeglijk; heimelijk; illegaal; in 't geniep; in het geheim; in het geniep; onderhands; ongeoorloofd; onrechtmatig; onwetmatig; onwettelijk; onwettig; op steelse wijze; steels; steelsgewijze; stiekem; stilletjes; tersluiks; verbloemd; verboden; verborgen; verdoezeld; verholen; verhuld; verscholen; verstolen; wederrechtelijk
subkutan onderhuids; sluimerend; verborgen; verborgen aanwezig zijn
unterbewußt onderhuids; sluimerend; verborgen; verborgen aanwezig zijn onderbewust
unterschwellig onderhuids; sluimerend; verborgen; verborgen aanwezig zijn
verborgen onderhuids; sluimerend; verborgen; verborgen aanwezig zijn bedekt; geheim; heimelijk; in het geheim; in het geniep; steels; stiekem; verbloemd; verholen; verkapt; verscholen; versluierd; verstolen
versteckt onderhuids; sluimerend; verborgen; verborgen aanwezig zijn bedekt; clandestien; geheim; heimelijk; in het geheim; in het geniep; ongeoorloofd; op steelse wijze; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; verbloemd; verholen; verkapt; verscholen; versluierd; verstolen

sluimeren:

sluimeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. sluimeren (sluimer; sluimering)
    der Schlummer

sluimeren werkwoord (sluimer, sluimert, sluimerde, sluimerden, gesluimerd)

  1. sluimeren (dommelen; doezelen; soezen; dutten)
    dösen; ein Nickerchen machen
    • dösen werkwoord (döse, döst, döste, döstet, gedöst)
    • ein Nickerchen machen werkwoord (mache ein Nickerchen, machst ein Nickerchen, macht ein Nickerchen, machte ein Nickerchen, machtet ein Nickerchen, ein Nickerchen gemacht)
  2. sluimeren (verborgen aanwezig zijn)
    schlummern; dösen; duseln; ein Nickerchen machen
    • schlummern werkwoord (schlummere, schlummerst, schlummert, schlummerte, schlummertet, geschlummert)
    • dösen werkwoord (döse, döst, döste, döstet, gedöst)
    • duseln werkwoord (dusele, duselst, duselt, duselte, duseltet, geduselt)
    • ein Nickerchen machen werkwoord (mache ein Nickerchen, machst ein Nickerchen, macht ein Nickerchen, machte ein Nickerchen, machtet ein Nickerchen, ein Nickerchen gemacht)

Conjugations for sluimeren:

o.t.t.
  1. sluimer
  2. sluimert
  3. sluimert
  4. sluimeren
  5. sluimeren
  6. sluimeren
o.v.t.
  1. sluimerde
  2. sluimerde
  3. sluimerde
  4. sluimerden
  5. sluimerden
  6. sluimerden
v.t.t.
  1. heb gesluimerd
  2. hebt gesluimerd
  3. heeft gesluimerd
  4. hebben gesluimerd
  5. hebben gesluimerd
  6. hebben gesluimerd
v.v.t.
  1. had gesluimerd
  2. had gesluimerd
  3. had gesluimerd
  4. hadden gesluimerd
  5. hadden gesluimerd
  6. hadden gesluimerd
o.t.t.t.
  1. zal sluimeren
  2. zult sluimeren
  3. zal sluimeren
  4. zullen sluimeren
  5. zullen sluimeren
  6. zullen sluimeren
o.v.t.t.
  1. zou sluimeren
  2. zou sluimeren
  3. zou sluimeren
  4. zouden sluimeren
  5. zouden sluimeren
  6. zouden sluimeren
en verder
  1. ben gesluimerd
  2. bent gesluimerd
  3. is gesluimerd
  4. zijn gesluimerd
  5. zijn gesluimerd
  6. zijn gesluimerd
diversen
  1. sluimer!
  2. sluimert!
  3. gesluimerd
  4. sluimerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sluimeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schlummer sluimer; sluimeren; sluimering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
duseln sluimeren; verborgen aanwezig zijn gedachteloos zijn; suffen
dösen doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn dutten; een dutje doen; gedachteloos zijn; suffen
ein Nickerchen machen doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn
schlummern sluimeren; verborgen aanwezig zijn dutten; een dutje doen; gedachteloos zijn; kruipen; maffen; meuren; pitten; slapen; sluipen; suffen

Verwante woorden van "sluimeren":