Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nachlässig
|
|
slordig maken
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nachlässig
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
dellerig; gerust; lijzig; log; loom; luchthartig; nalatig; onachtzaam; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; ongeregeld; onordelijk; ordeloos; rommelig; sletterig; slordig; wanordelijk; zorgeloos
|
schlampig
|
flodderig; haveloos; morsig; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
dellerig; door elkaar; dooreen; morsig; nalatig; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; ongeregeld; onopgeruimd; onordelijk; ordeloos; ranzig; rommelig; sletterig; slonzig; slordig; smerig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; wanordelijk; zonder grond
|
schlottrig
|
flodderig; haveloos; morsig; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
armoedig; flodderig; haveloos; onopgeruimd; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; slordig; verlopen
|
schmierig
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
banaal; dellerig; donker; dubieus; duister; glibberig; goor; grof; laag-bij-de-grond; lomp; morsig; obsceen; obscuur; onguur; onverkwikkelijk; plat; platvloers; ranzig; schuin; schunnig; sletterig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; stuitend; triviaal; verdacht; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zedeloos
|
schmutzig
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
banaal; bedoezeld; dellerig; goor; groezelig; grof; kliederig; knoeierig; laag-bij-de-grond; lomp; met vuil bemorst; morsig; obsceen; onverkwikkelijk; plat; platvloers; ploertig; ranzig; schuin; schunnig; sletterig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; smoezelig; stuitend; triviaal; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zedeloos
|
sorglos
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
door elkaar; dooreen; gerust; lichthartig; luchthartig; nonchalant; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
|
unordentlich
|
flodderig; haveloos; morsig; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
asociaal; bandeloos; chaotisch; door elkaar; dooreen; ongeordend; ongeorganiseerd; ongeregeld; ongesystematiseerd; onmaatschappelijk; onopgeruimd; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; verwilderd; wanordelijk
|