Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- slacht:
- slachten:
-
Wiktionary:
- slacht → Schlachtung, rituelles Schlachten, Schächten, Schächtung, Schlachten, Gemetzel, Metzelei, Mut, Hinmorden
- slachten → schlachten, niedermetzeln, schächten, abschlachten
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor slacht (Nederlands) in het Duits
slacht:
-
de slacht
die Schlachtung
Vertaal Matrix voor slacht:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schlachtung | slacht | slachten van dieren; slachten van vee; slachting |
Verwante woorden van "slacht":
Wiktionary: slacht
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slacht | → Schlachtung; rituelles Schlachten; Schächten; Schächtung | ↔ slaughter — killing of animals (also kosher and halal rituals) |
• slacht | → Schlachten; Gemetzel; Metzelei; Mut; Hinmorden | ↔ abattage — Traductions à trier suivant le sens |
slachten:
-
slachten
Conjugations for slachten:
o.t.t.
- slacht
- slacht
- slacht
- slachten
- slachten
- slachten
o.v.t.
- slachtte
- slachtte
- slachtte
- slachtten
- slachtten
- slachtten
v.t.t.
- heb geslacht
- hebt geslacht
- heeft geslacht
- hebben geslacht
- hebben geslacht
- hebben geslacht
v.v.t.
- had geslacht
- had geslacht
- had geslacht
- hadden geslacht
- hadden geslacht
- hadden geslacht
o.t.t.t.
- zal slachten
- zult slachten
- zal slachten
- zullen slachten
- zullen slachten
- zullen slachten
o.v.t.t.
- zou slachten
- zou slachten
- zou slachten
- zouden slachten
- zouden slachten
- zouden slachten
en verder
- ben geslacht
- bent geslacht
- is geslacht
- zijn geslacht
- zijn geslacht
- zijn geslacht
diversen
- slacht!
- slachtt!
- geslacht
- slachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor slachten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schlachten | slachten |
Verwante woorden van "slachten":
Wiktionary: slachten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slachten | → schlachten | ↔ butcher — To slaughter animals and prepare meat for market |
• slachten | → niedermetzeln | ↔ butcher — to kill brutally |
• slachten | → schlachten; schächten | ↔ slaughter — To butcher animals, generally for food (also kosher and halal rituals) |
• slachten | → schlachten; abschlachten; niedermetzeln | ↔ abattre — Tuer un animal. |