Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sla (Nederlands) in het Duits

sla:

sla [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de sla (slaatje)
    der Salat
    • Salat [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sla:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Salat sla; slaatje salade; slaplant

Verwante woorden van "sla":


Verwante definities voor "sla":

  1. plant met groene bladeren die rauw wordt gegeten1
    • we eten vanavond sla bij de maaltijd1

Wiktionary: sla

sla
noun
  1. in te delen en na te kijken vertalingen

Cross Translation:
FromToVia
sla Kopfsalat lettuce — an edible plant, Lactuca
sla Kopfsalat; Lattich; Salat laitueLactuca, genre de plante"fr de la famille des Astéracées. Elles produisent du latex. Certaines espèces sont cultivées comme plante potagère.

sla vorm van slaan:

slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)

  1. slaan (een klap geven)
    schlagen; einen Klaps geben; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • einen Klaps geben werkwoord
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  2. slaan (hard slaan; meppen; hengsten; timmeren)
    schlagen; rammen; hämmern; dreschen; verkloppen; hart schlagen; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • dreschen werkwoord (dresche, drescht, drischt, draschte, draschtet, gedrescht)
    • verkloppen werkwoord (verkloppe, verkloppst, verkloppt, verkloppte, verklopptet, verkloppt)
    • hart schlagen werkwoord
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  3. slaan (bonken; rammen; hameren)
    schlagen; hämmern; rammen; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)

Conjugations for slaan:

o.t.t.
  1. sla
  2. slaat
  3. slaat
  4. slaan
  5. slaan
  6. slaan
o.v.t.
  1. sloeg
  2. sloeg
  3. sloeg
  4. sloegen
  5. sloegen
  6. sloegen
v.t.t.
  1. heb geslagen
  2. hebt geslagen
  3. heeft geslagen
  4. hebben geslagen
  5. hebben geslagen
  6. hebben geslagen
v.v.t.
  1. had geslagen
  2. had geslagen
  3. had geslagen
  4. hadden geslagen
  5. hadden geslagen
  6. hadden geslagen
o.t.t.t.
  1. zal slaan
  2. zult slaan
  3. zal slaan
  4. zullen slaan
  5. zullen slaan
  6. zullen slaan
o.v.t.t.
  1. zou slaan
  2. zou slaan
  3. zou slaan
  4. zouden slaan
  5. zouden slaan
  6. zouden slaan
en verder
  1. ben geslagen
  2. bent geslagen
  3. is geslagen
  4. zijn geslagen
  5. zijn geslagen
  6. zijn geslagen
diversen
  1. sla!
  2. slat!
  3. geslagen
  4. slaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor slaan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dreschen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren dorsen
einen Klaps geben een klap geven; slaan
hart schlagen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren
hauen bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren beuken; bomen kappen; hakken; houwen; kappen; knuppelen; omhakken; rammen; ranselen; schoppen; trappen; trappen geven; vellen
hämmern bonken; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren beuken; bonzen; doordouwen; doorzetten; hameren; inhameren; instampen; klinken; kloppen met een hamer; luiden; rammen; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
rammen bonken; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren aanvaren; beuken; heien; rammen
schlagen bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een opdonder verkopen; een radslag maken; heien; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; raken; rammen; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen
verkloppen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren

Verwante definities voor "slaan":

  1. waar het over gaat1
    • zijn opmerking sloeg op mij1
  2. een dreunend geluid maken1
    • de grote klok slaat drie uur1
  3. klappen geven1
    • hij sloeg de hond toen die niet luisterde1

Wiktionary: slaan

slaan
verb
  1. een klap uitdelen; met de arm of een vastgehouden voorwerp een snelle, rakende beweging maken
  2. het voorbrengen van geluid door ergens op te slaan
  3. ergens plotseling mee beginnen
slaan
Cross Translation:
FromToVia
slaan hauen; schlagen beat — to hit, to knock, to pound, to strike
slaan schlagen beat — to whip
slaan übertreffen best — to beat
slaan schlagen club — to hit with a club
slaan stoßen; treffen; schlagen hit — to give a blow
slaan treffen hit — to manage to touch in the right place
slaan schlagen strike — to hit
slaan prägen strike — to make a medal etc
slaan schlagen whack — To hit, slap or strike
slaan applaudieren; aufsprengen; aufwühlen; ausdreschen; aushämmern; ausklopfen; Beifall spenden; besiegen; buttern; dengeln; dreschen; gewinnen; hauen; klatschen; klopfen; losdreschen; münzen; peitschen; prasseln; prügeln; pulsieren; quirlen; schlagen; schlagen gegen; schütteln; übersteigen; verbuttern; verdreschen; zusammenschlagen battrefrapper de coups répétés.
slaan Stockschläge verabreichen bâtonnerfrapper de coups de bâtonréf|1&2.
slaan abstempeln estampillermarquer avec une estampille.
slaan treffen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen frapper — A TRIER
slaan Anstoß erregen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen heurterentrer brusquement en contact.
slaan anläuten; klingeln; anklingeln; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen; gellen sonnerrendre un son.

Verwante vertalingen van sla