Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- schoten:
- schot:
- schieten:
-
Wiktionary:
- schot → Schuss, Wurf, Wand
- schieten → schießen
- schieten → schießen, feuern, anschießen, erschießen, ziehen, verziehen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schoten (Nederlands) in het Duits
schoten:
Vertaal Matrix voor schoten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Setzlinge | scheuten; schoten; spruiten; stekken | geplant aantal; gepoot aantal |
Sprößlinge | scheuten; schoten; spruiten; stekken | broed; broedsel; gebroed |
Stecklinge | scheuten; schoten; spruiten; stekken |
Verwante woorden van "schoten":
schot:
-
de schot (tussenschot; afscheiding; beschot; tussenmuur)
Vertaal Matrix voor schot:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Absonderung | afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot | afscheiding; afsplitsing; afzondering; isolatie; isolering |
Abtrennung | afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot | afscheiding; afsplitsing; afvalligheid; afzondering; desertie; hek; hekwerk; isolering; verlating |
Trennung | afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot | afscheiding; afsplitsing; afzondering; breken; isolering; ontwarring; scheiding; schifting; segregatie; selectie; splitsen; verbreking |
Verwante woorden van "schot":
Verwante definities voor "schot":
Wiktionary: schot
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schot | → Schuss | ↔ shot — result of launching a projectile |
• schot | → Wurf | ↔ shot — launching of a ball or similar object toward a goal |
• schot | → Wand | ↔ paroi — maçonnerie|fr cloison de maçonnerie qui séparer une chambre ou quelque autre pièce d’un appartement d’avec une autre. |
schoten vorm van schieten:
-
schieten (schoten lossen; vuren; afvuren; afschieten)
Conjugations for schieten:
o.t.t.
- schiet
- schiet
- schiet
- schieten
- schieten
- schieten
o.v.t.
- schoot
- schoot
- schoot
- schoten
- schoten
- schoten
v.t.t.
- heb geschoten
- hebt geschoten
- heeft geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
v.v.t.
- had geschoten
- had geschoten
- had geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
o.t.t.t.
- zal schieten
- zult schieten
- zal schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
o.v.t.t.
- zou schieten
- zou schieten
- zou schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
en verder
- ben geschoten
- bent geschoten
- is geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
diversen
- schiet!
- schiett!
- geschoten
- schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
schieten (vuren)
Vertaal Matrix voor schieten:
Verwante definities voor "schieten":
Wiktionary: schieten
schieten
Cross Translation:
verb
-
een projectiel afvuren met een wapen
- schieten → schießen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schieten | → schießen; feuern | ↔ fire — intransitive: to shoot |
• schieten | → schießen | ↔ fire — sport: to shoot, to attempt to score a goal |
• schieten | → schießen | ↔ shoot — to fire a shot |
• schieten | → schießen | ↔ shoot — to fire multiple shots |
• schieten | → anschießen; erschießen | ↔ shoot — to hit with a shot |
• schieten | → ziehen; verziehen | ↔ tirer — mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi. |