Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schoonheid (Nederlands) in het Duits

schoonheid:

schoonheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de schoonheid (knapheid)
    die Fähigkeit; die Klugheit; die Gescheitheit; die Geschicklichkeit; die Intelligenz
  2. de schoonheid (pracht)
    die Schönheit; die Hübschheit; die Pracht

Vertaal Matrix voor schoonheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fähigkeit knapheid; schoonheid aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; incasseringsvermogen; inhoud; knobbel; kracht; kunde; kundigheid; kwaliteit; omvatte ruimte; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; veerkracht; vermogen; vernuft; weerstand; weerstandsvermogen
Gescheitheit knapheid; schoonheid
Geschicklichkeit knapheid; schoonheid aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; handigheid; kneep; knobbel; kundigheid; kunst; scherpzinnigheid; talent; toer; truc; vaardigheid; vernuft
Hübschheit pracht; schoonheid fraaiheid; mooiigheid
Intelligenz knapheid; schoonheid brein; brille; denkvermogen; geestvermogen; genie; hersens; intellect; intelligentie; pienterheid; rede; schranderheid; slimheid; vernuft; verstand; verstandelijk vermogen
Klugheit knapheid; schoonheid adremheid; beleid; bij de pinken zijn; bijdehandheid; brein; gevatheid; goochemheid; hersens; intelligentie; pienterheid; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; slimheid; snedigheid; spitsheid; spitsvondigheid; uitgeslapenheid; verstand
Pracht pracht; schoonheid ceremonie; glans; grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid; luister; luxe; omhaal; overvloed; plechtigheid; plichtpleging; praal; pracht; processie; pronk; rijkheid; staatsie; stoet; weelde; weelderigheid
Schönheit pracht; schoonheid fraaiheid; mooi persoon; mooiigheid; plaatje; stuk

Verwante woorden van "schoonheid":


Wiktionary: schoonheid

schoonheid
noun
  1. de hoedanigheid prachtig en aantrekkelijk te zijn
  2. iemand (gewoonlijk een vrouw) die schoonheid bezit
schoonheid
noun
  1. kein Plural: die Eigenschaft, schön zu sein

Cross Translation:
FromToVia
schoonheid Schönheit beauty — quality of pleasing appearance
schoonheid Schöner beauty — beautiful male
schoonheid Schöne; Schönheit beauty — beautiful female
schoonheid Schönheit pulchritude — pulchritude
schoonheid Schöne; Schönheit beauté — Qualité de ce qui est beau, de ce qui est esthétique à la perception

schoon:

schoon bijvoeglijk naamwoord

  1. schoon (hygienisch; zuiver; rein; kuis)
    sauber; fleckenlos
  2. schoon (mooi; knap; welgemaakt; bevallig)
    schön; hübsch; nett; gutaussehend; attraktiv; schmuck
  3. schoon (rein; kuis; net)
    rein; anständig; züchtig; keusch; sittsam
  4. schoon (proper; zuiver)
    sauber; aufgeräumt; sauber und rein; ordentlich
  5. schoon (proper; zindelijk)
    sauber; aufgeräumt; reinlich; sauber und rein; gepflegt; ordentlich; hygienisch; rein; geordnet
  6. schoon (opgeruimd; netjes; ordelijk)
    ordentlich; sauber; gepflegt; tadellos; aufgeräumt

Vertaal Matrix voor schoon:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- rein
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anständig kuis; net; rein; schoon behoorlijk; beschaafd; billijk; danig; deugdzaam; duchtig; eerlijk; eerzaam; fair; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; geschikt; netjes; nogal; ontwikkeld; ordentelijk; redelijk; schappelijk; tamelijk; welgemanierd; wellevend; welopgevoed; zedig
attraktiv bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aardig; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; decoratief; fraai; goed ogend; knap; leuk; lief; mooi; schattig; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend; welgevallig
aufgeräumt netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk; zuiver opgeruimd; ordelijk gemaakt
fleckenlos hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver brandschoon; correct; keurig; onberispelijk; onbesproken; onbevlekt; onschuldig; rein; smetteloos; vlekkeloos
geordnet proper; schoon; zindelijk geordend; gepland; gerangschikt; goed geordend; methodisch; opgeruimd; ordelijk; planmatig; stelselmatig; systematisch; welgeordend
gepflegt netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk aangekleed; beschaafd; chic; decent; deftig; eerbaar; elegant; esthetisch; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; gedistingeerd; gekleed; manierlijk; met zorg aangekweekt; modieuze verfijning; netjes; ontwikkeld; smaakvol; stijlvol; verfijnd; vooraanstaand; voornaam; welvoeglijk
gutaussehend bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aardig; attractief; bekoorlijk; decoratief; fraai; goed ogend; knap; leuk; leuk van uiterlijk; lief; mooi; sympathiek; uitnodigend; verleidelijk; welgevallig
hygienisch proper; schoon; zindelijk blakend; fit; getraind; gezond; hygiënisch
hübsch bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aangekleed; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; alleraardigst; allerliefst; attractief; bekoorlijk; bevallig; charmant; elegant; fraai; gekleed; goed ogend; gracieus; knap; leuk; leuk van uiterlijk; leukjes; lief; lieflijk; mooi; prettig; sierlijk; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend; welgevallig
keusch kuis; net; rein; schoon gekuist; kuis; onbevlekt; onschuldig; rein; vlekkeloos
nett bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aangenaam; aardig; allerliefst; attent; behaaglijk; behulpzaam; beminnelijk; bevallig; charmant; clever; dottig; enig; fijn; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kien; leuk; lief; pienter; plezant; plezierig; prettig; schattig; schrander; slim; snoezig; snugger; sympathiek; tof; uitgeslapen; vertederend; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig
ordentlich netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk; zuiver behoorlijk; betamelijk; correct; danig; deugdzaam; duchtig; eerzaam; fatsoenlijk; goed geordend; keurig; methodisch; netjes; onberispelijk; onbesproken; ordentelijk; planmatig; stelselmatig; systematisch; welgeordend; welgevoeglijk; welvoeglijk; zedig
rein kuis; net; proper; rein; schoon; zindelijk cru; gaaf; gekuist; gereinigd; gewoonweg; hygiënisch; klinkklaar; louter; maagdelijk; natuurlijk; netjes; onaangebroken; onaangeraakt; onaangeroerd; onaangetast; onbesmet; onbevlekt; ongebruikt; ongedwongen; ongekunsteld; ongeopend; ongerept; onomwonden; onschuldig; onverbloemd; onverholen; onvermengd; onversneden; onverzwakt; openlijk; pure; puur; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; rein; ronduit; virginaal; vlekkeloos; zedig gemaakt; zuiver; zuivere
reinlich proper; schoon; zindelijk hygiënisch
sauber hygienisch; kuis; netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; rein; schoon; zindelijk; zuiver brandschoon; decent; eerbaar; fatsoenlijk; gekuist; gereinigd; gewoonweg; hygiënisch; klinkklaar; manierlijk; netjes; onbevlekt; onschuldig; onvermengd; pure; puur; rechttoe; rein; smetteloos; vlekkeloos; welvoeglijk; zedig gemaakt; zuiver; zuivere
sauber und rein proper; schoon; zindelijk; zuiver hygiënisch
schmuck bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt attractief; fraai; goed ogend; knap; mooi; welgevallig
schön bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aanbiddelijk; aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aardig; alleraardigst; allerliefst; appetijtelijk; attractief; begeerenswaardig; behaaglijk; bekoorlijk; bevallig; bewonderenswaardig; charmant; comfortabel; decoratief; fijn; fraai; gemakkelijk; geriefelijk; goed ogend; hartelijk; knap; leuk; lief; lieflijk; minnelijk; mooi; oogstrelend; plezant; plezierig; prettig; schattig; slank en smal; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend; vriendelijk; welgevallig
sittsam kuis; net; rein; schoon braaf; braafjes; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; ethisch; fatsoenlijk; gekuist; goed opgevoed; ingetogen; kuis; lief; manierlijk; moralistisch; moreel; netjes; stemmig; vervuld van moralisme; voorbeeldig; welvoeglijk; zedelijk; zedig; zoet
tadellos netjes; opgeruimd; ordelijk; schoon akkoord; correct; foutloos; gaaf; goed; hoogwaardig; ideaal; in orde; juist; keurig; loepzuiver; mee eens; mieters; onaangetast; onberispelijk; onbesproken; patent; perfect; precies; prima; puntgaaf; schitterend; tof; uitmuntend; uitstekend; van goede kwaliteit; volmaakt; voortreffelijk
züchtig kuis; net; rein; schoon decent; eerbaar; fatsoenlijk; gekuist; kuis; manierlijk; netjes; welvoeglijk; zedig

Verwante woorden van "schoon":


Synoniemen voor "schoon":


Antoniemen van "schoon":


Verwante definities voor "schoon":

  1. het loon nadat alle premies betaald zijn1
    • ik verdien 1400 gulden schoon1
  2. zonder stof, viezigheid of vlekken1
    • zijn je handen wel schoon?1
  3. mooi om te zien of te horen1
    • dat is schone muziek1

Wiktionary: schoon

schoon
adjective
  1. reinlich, keinen Schmutz produzierend
  2. nicht verschmutzt, frei von Unrat

Cross Translation:
FromToVia
schoon schön beautiful — possessing charm and attractive
schoon rein; sauber clean — not dirty
schoon schön; gut; angenehm beau — D’aspect agréable à l’œil ou à l’oreille.
schoon eigen; eigenlich; wahr; wirklich; geeignet; tauglich propre — Qui appartenir exclusivement à une personne ou à une chose.
schoon einfach; einfältig; blank; rein; reinlich; sauber; absolut; losgelöst; beziehungslos; uneingeschränkt; unumschränkt; unabhängig; unvermischt pur — Qui est sans mélange.

Verwante vertalingen van schoonheid