Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schilder (Nederlands) in het Duits

schilder:

schilder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schilder (huisschilder; verver; huisschilderes)
    der Maler; der Anstreicher

Vertaal Matrix voor schilder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anstreicher huisschilder; huisschilderes; schilder; verver huisschilders; schilders; ververs
Maler huisschilder; huisschilderes; schilder; verver kunstschilder

Verwante woorden van "schilder":


Wiktionary: schilder

schilder
noun
  1. een kunstenaar die geschilderde afbeeldingen maakt
  2. een handwerksman die huizen schildert
schilder
noun
  1. Handwerker, der beispielsweise Wand streichen
  2. Künstler, der Bilder malen

Cross Translation:
FromToVia
schilder Maler; Malerin; Kunstmaler; Kunstmalerin; Freizeitmaler; Freizeitmalerin; Hobbymaler; Hobbymalerin painter — artist
schilder Maler; Malerin; Anstreicher; Anstreicherin; Autolackierer; Autolackiererin; Fahrzeuglackierer; Fahrzeuglackiererin painter — laborer
schilder Maler peintreartiste utilisant la peinture pour son art.

schilder vorm van schilderen:

schilderen werkwoord (schilder, schildert, schilderde, schilderden, geschilderd)

  1. schilderen (portretteren; tekenen; afbeelden)
    zeichnen; portrettieren; malen; abbilden; darstellen
    • zeichnen werkwoord (zeichne, zeichnest, zeichnet, zeichnete, zeichnetet, gezeichnet)
    • portrettieren werkwoord
    • malen werkwoord (male, malst, malt, malte, maltet, gemalt)
    • abbilden werkwoord
    • darstellen werkwoord (stelle dar, stellst dar, stellt dar, stellte dar, stelltet dar, dargestellt)
  2. schilderen (verven; lakken; beschilderen)
    färben; anstreichen; malen; lackieren; streichen; bemalen
    • färben werkwoord (färbe, färbst, färbt, färbte, färbtet, gefärbt)
    • anstreichen werkwoord (streiche an, streichst an, streicht an, strich an, stricht an, angestrichen)
    • malen werkwoord (male, malst, malt, malte, maltet, gemalt)
    • lackieren werkwoord (lackiere, lackierst, lackiert, lackierte, lackiertet, lackiert)
    • streichen werkwoord (streiche, streichst, streicht, strich, stricht, gestrichen)
    • bemalen werkwoord (bemale, bemalst, bemalt, bemalte, bemaltet, bemalt)

Conjugations for schilderen:

o.t.t.
  1. schilder
  2. schildert
  3. schildert
  4. schilderen
  5. schilderen
  6. schilderen
o.v.t.
  1. schilderde
  2. schilderde
  3. schilderde
  4. schilderden
  5. schilderden
  6. schilderden
v.t.t.
  1. heb geschilderd
  2. hebt geschilderd
  3. heeft geschilderd
  4. hebben geschilderd
  5. hebben geschilderd
  6. hebben geschilderd
v.v.t.
  1. had geschilderd
  2. had geschilderd
  3. had geschilderd
  4. hadden geschilderd
  5. hadden geschilderd
  6. hadden geschilderd
o.t.t.t.
  1. zal schilderen
  2. zult schilderen
  3. zal schilderen
  4. zullen schilderen
  5. zullen schilderen
  6. zullen schilderen
o.v.t.t.
  1. zou schilderen
  2. zou schilderen
  3. zou schilderen
  4. zouden schilderen
  5. zouden schilderen
  6. zouden schilderen
en verder
  1. ben geschilderd
  2. bent geschilderd
  3. is geschilderd
  4. zijn geschilderd
  5. zijn geschilderd
  6. zijn geschilderd
diversen
  1. schilder!
  2. schildert!
  3. geschilderd
  4. schilderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schilderen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schilderen
    Anstreichen; Malen

Vertaal Matrix voor schilderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anstreichen schilderen aankruisen; aanstrepen; afvinken; beschilderen; het verven; schilderwerk; verven
Malen schilderen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abbilden afbeelden; portretteren; schilderen; tekenen afschilderen; beschrijven; omschrijven; schetsen
anstreichen beschilderen; lakken; schilderen; verven aanstrepen; afvinken; vinken
bemalen beschilderen; lakken; schilderen; verven
darstellen afbeelden; portretteren; schilderen; tekenen acteren; afschilderen; beschrijven; doen alsof; doen lijken; dramatiseren; duiden op; een rol vertolken; etaleren; figureren; komedie spelen; omschrijven; schetsen; spelen; tentoonstellen; toneelspelen; tonen; uitbeelden; uitstallen; verbeelden; verpersonificeren; vertolken; wijzen op; zich aanstellen
färben beschilderen; lakken; schilderen; verven kleuren; lakken; tinten; vernissen
lackieren beschilderen; lakken; schilderen; verven lakken; vernissen
malen afbeelden; beschilderen; lakken; portretteren; schilderen; tekenen; verven tekenen; uittekenen
portrettieren afbeelden; portretteren; schilderen; tekenen
streichen beschilderen; lakken; schilderen; verven afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorstrepen; in tweeën houwen; intrekken; kalken; klieven; kloven; nietig verklaren; omzwerven; sausen; vioolspelen; witten; zwerven
zeichnen afbeelden; portretteren; schilderen; tekenen aankruisen; merken; ondertekenen; paraferen; signeren; tekenen; uittekenen

Verwante woorden van "schilderen":


Verwante definities voor "schilderen":

  1. met verf bedekken1
    • ik heb de schutting geschilderd1
  2. met verf een voorstelling maken1
    • hij heeft een landschap geschilderd1

Wiktionary: schilderen

schilderen
verb
  1. -
  1. (transitiv); im übertragenen Sinne: schildern; (in literarischen Darbietungen und Texten) Figuren, Charaktere mittels Zeichen, Sprachstil, Gesten, in Haltung und Miene interagierend handeln lassen

Cross Translation:
FromToVia
schilderen bemalen; anmalen; streichen; malen paint — apply paint to
schilderen malen paint — practise the art of painting pictures
schilderen Malerei painting — the action of applying paint
schilderen malen dépeindredécrire et représenter par le discours.
schilderen malen peindreenduire ou couvrir de peinture, de couleur ou de pigments.